voor het laatst was. Voor zover ik het kan zien heeft het districtskan toor nog niet zo lang geleden de opdracht gegeven om het station opnieuw te verven aangezien de witte en blauwe verf op de muren en de pilaren een penetrante ter- pentinelucht over het perron ver spreidt. In die stank zitten reizigers slaperig te wachten op met Fuji Film reclame beschilderde banken. Enkelen staan al op als ze mijn trein zien binnenkomen en een van hen, een oude vrouw, staat zelfs voordat ik er erg in heb voor mij om mijn plaats in te nemen. Deze trein, de Matarmaja-trein, rijdt door naar Blitar. Onderweg naar buiten kom je mensen tegen die je nooit meer zult terugkennen. De oude vrouw blijkt mij te zijn achterna gehold, ondertussen 'Mas, Mas' roepend, als ik met de enige tas die ik bij me heb al bijna bij de uitgang van het perron ben aange komen. Ik draai me om in haar richting en als ze eenmaal voor me staat, maak ik uit haar stem en gelaatstrekken op dat ze jonger is dan ik aanvankelijk dacht. 'Je hebt je adresboekje vergeten,' zegt ze, terwijl ze mijn agenda in de lucht houdt. Haar handen tonen ouder dan haar gezicht. Ik kan mezelf wel voor mijn hoofd slaan om mijn onachtzaam heid. Maar de schrik komt zeker niet alleen vanwege het adresboekje. Als namelijk de vrouw zich voorover buigt naar haar handen die mijn aantekeningen omklem men, kijk ik recht in haar oor. Och, wat een gewelf. Elk oor is een laby rint met allemaal kleine haartjes. Zoals je weet vriend, is het oor een deel van het lichaam dat nooit oud wordt. Been dat altijd kraakbeen blijft, totdat het tot stof vergaat. Kijk toch naar de oorlel, naar de foto: Monique Soesman gehoorgang, waar stof vermengd met olie een smoutige lucht ver spreidt. Kijk eens naar die donkere grot, waar oorsmeer het zachte trommelvlies beschermt. Dat vet verspreidt een scherpe, bittere lucht, die insecten uit de buurt houdt. Als de holte van de vagina doet denken aan een week weefsel, waar het leven voor het eerst wordt gevormd, waar een zure lucht wacht op het basische sperma, waar het vochtig en warm is, dan doet de holte van de oren aan de dood den ken: een einde waar nooit een einde aan komt. Nou mevrouw, uw oren zijn zo spits als die van de duivel. 'Hartelijk dank, mevrouw.' 'Ja, ja, het is wel goed... Kom je hier om je grootmoeder op te zoe ken?' Dan wordt er in verschillende toonhoogten op de fluit geblazen, dissonerend, en de vrouw snelt naar de trein terug. Hoe zou die vrouw het weten? vraag ik mezelf af. Ik ben hier gekomen om mijn grootmoeder om het leven te brengen. Een koele wind van buiten lijkt me nu in de uit gang vast te houden. De trein vertrekt en ik zie dat ze nog in de wagon staat, waarvan het verbindingsstuk piept en kraakt. De wagons vormen een ketting die zich aanvankelijk langzaam en log, maar dan steeds schielijker in beweging zet, knarsend, steeds sneller: de trein gaat naar het oosten, de ochtend ach terna. Kijk, de klokken op het per ron; een routinematige omroepersstem. Een station oogt als een dagelijks mechanisch uurwerk: er zijn dingen die steeds in hetzelfde patroon terugvallen, zoals de metalen platen en de hefbomen die het mechanisme van radertjes en kleine klokken in beweging zetten. moessQn Larung

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2003 | | pagina 12