Geen spelletjes meer door Paula Gomes Een keer, 10 maart of 8 maart of nog een paar dagen eerder, reed op Java een groep fietsers. In de vroege morgen over de grote weg van de ene stad naar de andere. Het waren Japanners. Ze fietsten in een voor hen vreemd land. Het leken vakantiegangers. Maar ze waren in uniform, hadden wapens en draagbare telefoons. Ze waren gestuurd om een opdracht uit te voeren. Het vreemde land te veroveren. Ze reden in een milde zon, de ochtendnevel was nog maar net opgetrokken. Dauwdruppels schitterden aan de takken van bomen en struiken. De mannen hadden een liedje willen fluiten, maar dat liet de discipline niet toe. Door het gezang van de vogels heen, hoorden ze het telefoongesprek van hun commandant. 'We komen eraan. Geven jullie je over?' 'We geven ons over zonder bloedver gieten.' Aan de andere kant van de lijn waren in die koele ochtend ook mannen in uniform, met wapens en draagbare telefoons en met een commandant. Waarom vochten ze niet? Ze hadden ook een opdracht. De stad verdedi gen. Maar de aanvallers waren sterker. Het was een bekend feit, dat ze ster ker waren. En bovendien meedogen loos. Wilden. Vechten tot de dood. Het klonk heldhaftig, maar was zin loos. Dat waren de mannen in uni form en hun commandant aan de andere kant van de lijn met elkaar overeen gekomen. Ze waren in de minderheid. Hun wapens van een mindere kwaliteit dan die van de indringers. De Japanners fietsten de stad binnen en namen de mannen in uniform die ze er aantroffen gevan gen. Een peulenschilletje. Ze hadden het ook in de regen kunnen doen, in de storm en als het onweerde. De mensen op Java wisten wat er gebeurde, dat de Japanners het land hadden ingenomen. Ze hoorden het over de radio. En plotseling daar tus sendoor andere berichten. Waar kwa men die vandaan? Een indringend gesprek. Wanhopige stemmen. Korte bevelen. 'Hier is Matjan, de tijger. De Japanners zijn op weg. Ze weten waar we zitten.' 'Matjan blijf op je post.' 'De Japanners komen dichterbij.' 'Matjan blijf op je post.' 'De Japanners zijn op gehoorafstand.' 'Matjan blijf op je post.' 'De Japanners Waarom kwam er niets meer? Wat was er gebeurd? Hadden ze gevoch ten? Heldhaftig? Zinloos? Niet te stuiten.... De Japanners waren overal. En overal kwamen de verha len. De mensen moesten er wel naar luisteren. Wachten. Afwachten. 'Ik heb een Japanner van dichtbij gezien', vertelde een vrouw, 'een sol daat met zo'n vechtpetje en een afhangende lap in zijn nek. Hij kwam het tuinhek binnen en vroeg om zijn handen te wassen. Hij deed het in de keuken.' 'Ik zie er ook een', riep een jongetje enthousiast, 'ik ken hem van de Japanse toko. We speelden samen spelletjes. Daar staat hij op die tank!' De mensen op straat zagen de colon ne met de tank voorbij rijden. 'Asahara!' schreeuwde het jongetje. 'Ben je gek geworden?' sisten omstanders. 'Hij is mijn vriend.' 'Hij is je vijand die heeft gewonnen. Nu moet je afwachten wat hij met je gaat doen.' Het jongetje zweeg. Een vriend die vijand was geworden. Zijn gezicht stond even strak als van de grote mensen. Nu moet je afwachten wat hij met je gaat doen. Geen spelletjes meer. Het flitste door zijn hoofd. Zijn armpjes waarmee hij boven zijn hoofd had gezwaaid, hingen slap langs hem neer. De tank was verder getrokken. moessQn 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2003 | | pagina 16