Oma
door Paula Gomes
Oma was uit Indonesië naar Nederland gekomen, toen het
jongetje nog heel klein was. Pas een paar jaar later zag hij,
dat ze anders was. Ze was anders gekleed, zoals ze in haar
geboorteland gewend was. Ze droeg sarong en kabaja.
Mooi, vond het jongetje. Op de
bruine sarong zaten groene en
blauwe vogels. Met zijn vingers
ging hij langs de contouren.
Langs de veren, de kopjes, de
snaveltjes.
'Oma, ze zingen niet.'
'Als je maar goed luistert.'
Het jongetje legde zijn hoofd
tegen haar schoot, haar buik.
'Ja oma, ik hoor ze.'
Oma's kabaja was effen wit, maar
op de kanten mouwen zaten witte
bloemen en ook weer witte vogels.
Ook die vogels zongen. 'Hè
oma?' Oma knikte. Oma knip
oogde.
Het jongetje begreep niet dat de
grote jongens in het dorp oma
uitscholden. 'Jungle-oma, heb je
die kleren van de apen?' Op straat
fietsten ze zo dicht langs, dat het
jongetje oma vlug weg moest
trekken tegen een heg aan.
Ook oma's dochter, de moeder
van het jongetje, vond dat oma
zich anders moest kleden. Haar
vriendinnen hadden zich verwon
derd. 'Wanneer doet ze een jurk
aan? Na al die jaren. Wil ze zich
niet aanpassen?'
'Wil je je niet aanpassen?'
Op een dag sloop oma het huis
uit. Alleen het jongetje merkte
het. Hij volgde haar van een
afstandje, zag haar de modezaak
in gaan, de enige in het dorp. Hij
draalde voor de etalage waarin
poppen hun jurken toonden.
Toen ineens opende hij resoluut
de winkeldeur. De bel rinkelde.
Hij stapte naar binnen. Zijn oma
stond in een zwarte jurk voor een
lange spiegel.
'Ha jongetje', riep de verkoopster.
'Kijk eens, een bankje, ga maar
zitten.'
Het jongetje ging zitten.
Misprijzend keek hij naar zijn
oma. 'Zwart.' Hij gooide het
eruit.
'Zwart maakt mager', prees de
verkoopster. 'Kijk maar.'
'Ik ben niet dik', vond oma.
'Zwart is voor als je dood bent',
zei het jongetje.
'Ik heb ook gebloemde jurken.'
De verkoopster kwam er mee
aan, over haar arm.
'Wat een felle kleuren', schrok
oma. 'Daar ben ik toch te oud
voor.'
Het jongetje stond op en spuugde
op de grond, naast het bankje.
De verkoopster pakte hem bij de
arm, duwde hem naar de deur.
De bel rinkelde. Het jongetje
stond buiten.
Hij ging op de stoep zitten, wist
niet of hij boos was of verdrietig.
Hij hoorde de bel weer.
Oma stond naast hem.
Ze pakte hem bij de hand.
'Kom. Ik heb gewoon mijn
sarong en kabaja weer aan.
Alle jurken hangen in het rek
in de winkel.'
Ze liepen samen naar huis.
Aan de leant van de weg.
'Niet bang zijn als de grote
jongens komen, oma.'
'Ben jij bang?'
'Ik niet! Jij bent anders, oma.'
Oma knikte. 'Ja, ik ben anders.'
47 ste jaargang - nummer 11 - mei 2003 37