zodat haar lippen aarzelend naar de zijne moesten zoeken om het moment onvergetelijk te maken? Hoe is het mogelijk dat de aantrekkingskracht tussen twee mensen zo groot is, dat die nu nog voelbaar is terwijl er oce anen tussen zitten en een eindeloze zee van tijd. Waarom moet je, als geliefden, afscheid van elkaar nemen - onder het oog van grijnzende Nippon-soldaten - terwijl je hart uit je lijf wordt gerukt en achterblijft in het land waarvan de kustlijn vervaagt, omdat het schip dat je weg voert ver der vaart in de richting van een land dat je vaderland heet te zijn, maar dat volkomen vreemd voor je is? Moet je de oorlog daarvan de schuld geven? Moet je daarom de Japanners haten? Ik wil het wel, maar ik kan het niet. Misschien die ene schildwacht, die wat verdekt stond opgesteld en mij terug riep en een klap in het gezicht gaf omdat ik niet voor hem had gebogen toe ik voorbij kwam. Maar anderen waren vriendelijk voor die opgroeiende jongen, zelfs toen hij de tuin van een militair object binnen drong in zijn ijver om een losgeslagen vlieger te onderscheppen. Ik denk eerder dat het noodlot het zo heeft gewild, want ik zou alleen mijn studie afmaken en daarna weer naar jou terugkeren, Indië (of noemden ze je toen al Indonesia? Wat klinkt dat groot en volwassen) Het lot wilde inderdaad anders. Machteloos moest ik toezien hoe ze over jou beslisten en hoe ze je berooid achterlieten, in zo'n staat dat al mijn dierbaren ook gedwongen waren afscheid van je te nemen en jouw koesterende gastvrijheid moesten inruilen voor een kille pensionkamer, die nog de sporen droeg van een nietsontziende oorlog en waar een zingende ketel op een ontoereikend potkacheltje tevergeefs probeerde de hartelijkheid van de mensen te ver woorden. Ach, aan hen lag het niet, Indië. Op hun eigen, stroeve manier gaven ze vaak te kennen dat ze met je meevoelden, dat ze je graag wilden helpen. Maar het was net vrede en er waren nog maar weinig artikelen die je zonder bon kon krijgen. Nu, na jaren van voor- en tegen spoed, heeft alles zich ten beste gekeerd, en ik ben, zoals dat heet, volledig geïntegreerd. Ik woon in de Achterhoek, een prachtige streek in het oosten van het land. Er zijn hier veel plekjes die ik graag opzoek vanwege hun schoonheid en rust, maar onweerstaanbaar dringt zich elke keer weer de vergelijking met jouw ongerepte natuur op, mijn lieve Insulinde. (Hoe kom ik er nu opeens toe die lang vergeten koosnaam te gebruiken? Ik noemde jou alleen zo als je me heel erg na aan het hart lag.) En dikwijls vraag ik mij af, hoe het met je gaat; hoe je er uitziet. Soms hoor ik van mensen dat je ver anderd bent, dat je je uiterlijk wat verwaarloost; en uit de kranten kan ik opmaken dat je kinderen een geeste lijke groei doormaken, die jou waar schijnlijk pijn zal doen. Maar iets in mij zegt me dat je nog dezelfde bent, dat je nog steeds een kind gelukkig kan maken, dat jouw schoonheid nog even natuurlijk en adembenemend is en dat je zal blijven proberen mij terug te krijgen. Daarom, mijn lief, zal ik je nooit kunnen vergeten. Hier, neem mijn tranen, ze zijn voor jou. 47 ste jaargang - nummer 12 - juni 2003 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2003 | | pagina 23