De Hollandse batik
Iedere maand bespreekt Frans
Leidelmeijer een kunstobject dat
ontstaan is uit de Europese en
Indische kruisbestuiving.
Op 16 augustus om 20.30 op
Nederland 1is Frans Leidelmeijer
te zien bij Tussen kunst en kitsch op
reis. Hij bezoekt dan Glasgow.
De batikkunst neemt in de
vernieuwing van de
Nederlandse toegepaste
kunst uit de periode 1890-
1940 (art nouveau en art
deco) een belangrijke plaats
in. Door buitenlandse kunst
historici wordt de batik als
een authentieke en belang
rijke bijdrage van Nederland
tot de internationale art
nouveau beschouwd.
Als gevolg van de industrialisa
tie ontstonden er aan het eind
van de negentiende eeuw in
Europa fabrieksmatige sier- en
gebruiksvoorwerpen, gemaakt in neo
stijlen. Op zoek naar een nieuwe
eigentijdse stijl, zochten westerse
kunstenaars onder andere hun inspi
ratie bij niet-westerse culturen met
hun ambachtelijke kunstuitingen. En
zo kreeg men in Nederland aan het
eind van de negentiende eeuw, naast
de cultures, ook oog voor de cultuur
van de kolonie Oostindië. De
Javaanse batik werd ontdekt.
Carel Adolphe Lion Cachet (1864-
1945) was de eerste westerse kunste
naar die de batiktechniek gebruikte.
Na een bezoek aan het Etnografisch
Museum van Artis in Amsterdam,
waar gebatikte sarongs, slendangs en
doeken tentoongesteld waren, kwam
hij onder de indruk van de schoon
heid van deze batiks. Het verhaal gaat
dat hij, eenmaal thuisgekomen - hij
woonde bij zijn zuster - de lakens van
de waslijn haalde en meteen met het
batikken begon.
Anders dan op Java waar de batik
techniek vooral werd gebruikt om er
kleding mee te versieren, pasten
Nederlandse kunstenaars de batik
techniek vooral toe op voorwerpen
voor het interieur, zoals kamerscher
men, haardschermen, stoelbekledin-
gen, wandbespanningen, theemutsen,
maar ook op boekbanden, boekenleg
gers en portefeuille-standaards. Men
gebruikte hiervoor ongebruikelijke
materialen als perkament, fluweel,
leer, hout en celluloid. Om het perka
ment, hout en celluloid te verven,
werd een andere werkwijze toegepast
dan de onderdompeling in een verf-
bad. En zo ontstond er een geheel
eigen Hollandse batikkunst. De
Nederlandse batikmotieven verschil
den vaak sterk van de Javaanse; ze
doen meer Japans aan. Maar soms
zijn er ook overeenkomsten, zoals in
het kleurgebruik en in de geometrie
van de decoraties.
In Nederland was een gebrek aan
Indonesische grondstoffen en de
Javaanse verfrecepten waren nogal
onduidelijk. Rond 1900 werden daar
om in het laboratorium van het
Koloniaal Museum in Haarlem (de
voorloper van het KIT) onder leiding
van de bouwkundige H. Baanders
proeven ondernomen voor de ont
wikkeling van geschikte verven en
een wasmengsel. Na het slagen hier
van verspreidde dit instituut gratis
foldertjes over de techniek van het
batikken. Daardoor werd het batikken
in Nederland tot diep in de jaren der
tig een rage. Nederlandse kunste
naars droegen de Nederlandse
batiktechniek uit wanneer ze als gast
docent les gaven aan buitenlandse
kunstnijverheidsopleidingen, zodat er
in vele delen van Europa, van Polen
tot Schotland, door art nouveau en
art deco kunstenaars werd gebatikt.
Op de foto is een haardscherm te
zien met batik van snoekbaarzen, uit
gevoerd door Chris Lebeau. De
eikenhouten omlijsting is gemaakt
door H.P. Berlage (1856-1934) en
uitvoering door 't Binnenhuis in
Amsterdam, 1904.
De voorstelling is door Chris Lebeau
(1878-1945) als theosoof, ontworpen
op basis van wiskundige ontwerpsys
temen. Hij paste in zijn batiks vaak de
traditionele batikkleuren blauw (indi
go) en bruin (cachou) toe. Collectie
Rijksmuseum, Amsterdam.
19
Uit de kunst
48 ste jaargang - nummer 2 - augustus 2003