oud-militair Dick Visker richtte het Indisch Familie Archief op door Sheila van Rhoon In zijn seniorenwoning in Voorschoten loopt de oude militair vastberaden heen en weer. Stram, maar vlug, en met een heldere blik in zijn blauwe ogen. De woning ziet er kaal uit; kast, bureautje, tafel, stoelen. Op de oude, houten kast met witte gordijntjes staan enkele foto's; Dick en Dientje toen ze pas getrouwd waren, Dientjes ouders, de kinderen. Geen versier sels, geen gezelligheden, op een enkel gehaakt tafelkleedje na. 'Mijn vrouw kon prachtig haken, maar toen ze overleed heb ik veel weg moeten doen.' Dientje Louis overleed in 1998, en sindsdien probeert Visker alle spullen een goede bestemming te geven. 'Je kunt niet alles behouden, ik moet zoetjesaan alles wegdoen.' Dick Visker kan haast niet stoppen met over zijn leven te vertellen. Energiek, dynamisch, als een krach tige waterval, praat hij. Er is geen speld tussen te krijgen. Geboren in Amsterdam in 1916 groeide Visker op in Antwerpen, waar zijn vader boekhouder was van de scheep vaartfirma's. 'Ik ging in Antwerpen naar school, naar de mulo. Daar werd ik vanaf gehaald toen ik veer tien was; mijn stiefmoeder vond het niet meer nodig dat ik naar school ging, de leerplicht hield op bij veer tien jaar. Terwijl ik, samen met de zoon van de hoofdonderwijzer, de beste leerling was. En wat moet je doen als veertienjarige, Hollandse jongen in Antwerpen zonder diplo ma's? Ik werd loopjongen. Ging pakketjes bezorgen. Met het geld dat ik verdiende kon ik iets voor mezelf huren. Ik hoorde op een gegeven moment dat je je in Nijmegen kon inschepen om naar Indië te gaan. Dat leek me wel iets, en misschien was het ook een vlucht uit Antwerpen.' De toen achttienjarige Visker ontving een brief en een treinkaartje om naar Nijmegen te komen. 'Dat was op zondag. Op maandag werd ik samen met dertig andere jongens gekeurd, kreeg diezelfde dag een uniform en mocht direct uit de burgerkazerne. Op twee mei 1934 scheepte ik in op de Marnix van St. Aldegondeop twee juni was ik in Indië. We reisden als soldaat vierde klas, sliepen voor in de punt, de kribben boven mekaar. Maar oh, toen zag ik Batavia!'Visker spreid zijn armen, zijn ogen glinsteren. 'Ik zag de palmen, wat was dat mooi.' In dienst Over zijn diensttijd zou Visker later verschillende boekjes schrijven, waarvan Totok in Tjimahi in 1985 verscheen. 'In dienst heb ik hard gewerkt, ik heb mijn best gedaan. Ik zat eerst in Bandoeng bij het lste depot bataljons. Daarna, op het veldbataljon, was er vraag naar men sen die op de radiografische dienst wilden werken. Ik had daar wel oren naar en werd verbindingsman van de telegrafisten. Morsetekens wer den echt mijn tweede taal.'Visker pakt een oud morsemachientje van de vensterbank en tikt. 'Ta-ta-ta- taaaa, dat is deV. En dat is de I...'

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2003 | | pagina 49