'Alles was gerampokt en stukgeslagen, we hadden niets meer' voor. Het was een geluk dat die man mij had gezien en heeft geholpen. Ik ben toen niet meer laat naar huis gegaan.' Bevrijding In de bezettingstijd waren er een aantal mensen die belangeloos Indi sche jongelui hielpen. Bijvoorbeeld een Indisch echtpaar dat jongens en meisjes schoenen liet maken. Dan waren ze van de straat en konden ze een zakcentje verdienen. Toen het voor het echtpaar te gevaarlijk werd, nam een Chinees het handeltje over. 'We maakten de schoenen boven en hij verkocht ze beneden in de winkel. Zo hadden we weer wat geld. Ik geloof dat die schoenen nooit goed hebben verkocht, want hoe wij die maakten... Hij deed het echt alleen om ons te helpen. Het was een geweldige vent. Op een gegeven moment moest hij ermee stoppen. Hij vertelde dat er een nare tijd zou komen en dat we thuis moesten blijven. Hij bezorgde ons nog een zak rijst, zodat we in ieder geval te eten hadden.Toen kwam de bersiap.' De bevrijding was voor Jettie slechts één kort moment van euforie. De meisjes - inmiddels samen met hun zuster Tine, gevlucht uit Lingga- djati met haar twee zoontjes - zaten op het platje een spiegeleitje te bakken toen ineens heel laag een vliegtuig overvloog met een rood- wit-blauwe vlag erop. Jettie sprong gelijk op de fiets naar het Kramat- kamp om haar zus Lieke bloemen te brengen.'Ik klop op de deur en zeg tegen de Japanse wacht: ik kom bloemen brengen, de oorlog is over. En ik krijg die deur pal in m'n gezicht. Veel te enthousiast natuurlijk.' Bersiap Slechts her en der waren er plaatsen waar geallieerd gezag heerste. Naast de Harmonie deed een pianozaak dienst als slaapplaats voor piloten. Alle uniformen moesten gewassen en gestreken worden; Noor en Floor deden dat samen met de wasvrouwen. Ze vertrokken iedere ochtend heel vroeg. Jettie en Tine bleven thuis met de kleintjes Huub en John. Uit angst voor Indonesische extremisten sloten zij zich elke dag op in huis. 'We woonden in een hele smalle straat. In de loop van de dag kwamen de pemoeda's naar buiten om te verzamelen en iemand te vermoor den. Ze moesten altijd langs ons huis. Eén keer kwam er een Indische jongen langs het huis. Nou die werd gepakt. Even later kwamen ze terug en al die kapmessen waren onder het bloed. Dan begonnen ze te gillen en te schreeuwen. Het gebeurde elke dag weer en elke dag weer. Tine en ik wilden eigenlijk niet kijken, maar we moesten wel gluren; we waren zo bang dat ze ons kwamen halen.' 'Op een dag zei Floor: Nou, we halen dat blauw maar van de vlag af. We hadden de vlag achter de deur klaarstaan; we wachtten immers nog steeds op de bevrijding, 's Avonds laat werd er op de deur gebonsd en er stonden drie mannen met een rode doek om de neus, gewapend met bamboe roentjing en messen. Wij werden in een hoek gedrukt in het achterkamertje.Twee mannen letten op ons met hun messen, ter wijl één het huisje doorzocht. Alles maakte hij open en alles gooide hij neer.Toen zag hij de vlag. Als we nog het rood-wit-blauw hadden ge had, dan waren we op dat moment vermoord. Daarna gingen ze weg. Ik kende hem nota bene, hij had een betjak. Om ineens zo tegenover iemand te staan, dan denk je: wat hebben wij toch misdaan?' Op de vlucht Nog diezelfde nacht wordt Jettie gewaarschuwd door de Chinese buur vrouw. Zij heeft gehoord dat de pemoeda's de meisjes alsnog willen vermoorden. 'Noor en Floor zijn de volgende dag heel vroeg weggegaan en heb ben naast de Harmonie gevraagd of iemand ons kon komen halen. Floor kwam samen met een kapitein met een machinegeweer en een sergeant met een geweer. Er was alleen een personenauto beschikbaar. "Naar binnen, naar binnen, snel de auto in", riep de kapitein. Vanuit de kampong kwamen pemoeda's met hun bamboes en kapmessen op ons afrennen.Toen ze hem zagen met zijn machinegeweer bleven ze op een afstandje wachten. We propten onszelf en de kleintjes in de auto. De kapitein wachtte tot op het allerlaatst, stapte in en we reden meteen achteruit weg. Zo zijn wij gevlucht. We werden in een paviljoentje naast de Harmonie opgevangen. De volgende dag zijn ze met een vrachtauto teruggegaan om spullen te halen, maar alles was gerampokt en stukgeslagen. We hadden niks meer.' 'We hebben de Indische buren gewaarschuwd: ga weg, ga weg. Maar ze zeiden: dat zal zo'n vaart niet lopen. Nadat wij waren gevlucht heb ben ze hun te pakken genomen en vermoord. Eén man verderop in de straat kwam thuis en ze hebben hem vlak voor zijn vrouw in stukjes gehakt. Dat had ons ook kunnen overkomen. Het was een hele enge tijd. Als je langs het Antjolkanaal ging, dreven daar dode mensen vast gebonden aan vlotten. Lijken dreven gewoon in het water. Allemaal Nederlanders en Indische mensen. Hoe die mensen eruit zagen...' Praten In het bewaakte paviljoentje bij de Harmonie krijgt Jettie de kans om op adem te komen en de nare ervaringen achter haar te laten. Ze gaat in de Harmonie werken voor de YMCA en zo gaat het leven langzaam maar zeker verder. In 1954 repatrieert ze en in Nederland gaat ze bij de PTT werken, waar ze tot groot plezier van de afdeling vaak 's ochtends nasi goreng voor iedereen meebrengt. Het is de eerste keer dat Jettie haar verhaal vertelt, ook met haar kin deren heeft ze er nooit over gesproken. 'Ik weet niet waarom ik dat nooit heb verteld. Er waren leukere dingen om over te praten. Ik heb echt moeite gehad met deze ervaringen. Om het dan weer te moeten vertellen is heel moeilijk. Ik heb het verstopt. Bovendien is die oorlog zo ver weg voor hun hier in Nederland, mis schien hebben mijn kinderen het me daarom ook nooit gevraagd. Nu hoor ik dat ze het toch graag willen weten.' augustus 2005 49

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2005 | | pagina 49