Spiegel van de Indische poëzie
Heenvaart van Java
Heenvaart van Java
Maar nu gij zinkt in d'eindloosheid der zee,
Blijft mij één troost: uw hooge Zon vaart mee.
A. ter Haghe
Blinkende palmen wuiven me aan het strand
vaarwel, nu onze boot in 't henengaan
zijn blanke spoor snijdt over blauwe baan,
en bliksemfel de zon aan 't zenith brandt.
Eens leefde ik in dit eeuwig zomerland
waar boomen hoog hun groene vlammen slaan,
eens, in mijn jeugd. Nu vaar 'k hier vér vandaan.
Nu, Java, zie 'k uw woelgen woudenrand.
- al blaakren nog uw kruinen in den noen -
versmelten aan een kim van vaag opaal.
Vaarwel! Ik zie uw laatste stervend groen
onder de streeling van een zonnestraal.
'uw hooge Zon vaart mee', maar ongetwij
feld zal hij ook ervaren hebben wat Paula
Gomes zo beeldend formuleert, dat de zon
in Nederland een zon is die geen warmte
geeft. Een andere zon dus, zeker niet een die
'bliksemfel aan 't zenith brandt'.
Samengesteld door
Bert Paasman en Peter van Zonneveld
Niet alleen voor de naoorlogse 'repatrianten'
was het verlaten van hun moederland Indië
een zware, soms traumatische ervaring. Ook
voor vooroorlogse bewoners van de Archipel
(Indo's of totoks) gold dat. De dichter Adolf
ter Haghe, pseudoniem van Johan Anton
Koch (1900 -1946), beschreef die ervaring in
zijn afscheidsgedicht, het sonnet Heenvaart
van Java. Als troostende gedachte schreef hij
30
moesson