JUBILEUM AANBIEDING
Rob Nieuwenhuys was een ge
boren verteller. Hij schreef zoals
hij sprak: onderhoudend, boei
end, en heel persoonlijk. De ver
halen over zijn Indische jeugd
zijn nu voor het eerst samenge
bracht, in een fraaie gebonden
uitgave, en met korting bij Moes
son verkrijgbaar. Hieronder als
voorproefje twee fragmenten uit
'De schim van nenek Tidjah'.
leuweti
Maar liefst 3 euro korting voor Moesson-abon
nees. Maak 12,95 over op giro 6685 t.n.v.
Moesson en o.v.v. Sinjo Robbie. U krijgt het boek
dan zo spoedig mogelijk thuisgestuurd.
'Hoedjan datang, kambing lari'
'Als de regen komt, vluchten de geiten', het is de eerste regel van
een Maleis liedje dat ik als kind van nenek Tidjah leerde, mijn oude
lijfmeid gedurende jaren. Er volgt nog een tweede regel op - een vers
moet immers rijmen - die minder stichtelijk klinkt en die over een
matroos gaat die acht dagen dronken is, maar om deze regel gaat
het me niet, het gaat mij om de eerste. Ik kan het niet helpen dat ik,
telkens als ik dit simpele regeltje uit mijn achterhoofd opdiep, over
stroomd word door herinneringen. Het is ook een bijzonder dichter
lijke regel, vind ik, die een lichte schok geeft en iets openstoot, zoals
eigenlijk elke goede versregel dat doen moet.
Het is in de namiddag. Mijn ouders zijn in hun slaapkamer en doen
hun siësta, zoals elke middag. Ik loop in mijn tjelana monjet (hansop)
op blote voeten langs de rawahs (moerassen) en over de tegalans
(droge velden) achter ons huis. Eigenlijk moet ik op mijn kamer zijn
en 'rusten', maar ik ben weggeslopen. De bedienden zien me wel,
maar ze zeggen niets. Het is drukkend warm. Straks gaat het regenen
en daar wil ik bij zijn. Ik heb altijd van de regens daar gehouden,
tomeloos en overweldigend. Ik ben die middag wel ver afgedwaald
en ik zie de grijze wolken al, van boven nog wit, maar van onder al
leikleurig, alsof ze een last dragen die dreigt te vallen. Ze komen
in grote drommen opzetten en plotseling laten ze in de verte een
regensluier vallen, een wit-achtige sluier. Op dat ogenblik gaat het
ook waaien, een koele wind die van de bergen komt en die de geuren
meevoert van aarde, van gras, van hout en groen. Ik ren naar huis
en bereik nog net op tijd de bijgebouwen. Nenek Tidjah staat er al.
Samen wachten we de regen af. Bij ons regent het nog niet, maar we
horen het ruisen al naderbij komen, meer en meer. Het wordt een
zwaar gonzen. Dan horen we het tikken van de eerste druppels op
de dakpannen en pisang-bladen. Dan weet ik dat het komen zal. Ik
behoef niet lang te wachten of ik hoor nenek Tidjah al zeggen, half
zingend:
Hoedjan datang, kambing lari
Matroos mabok delapan hari
Het klonk als een toverformule die bij de regen hoorde en die ik
nooit vergeten zal zolang nenek Tidjah in mijn herinnering blijft en
daar is ze niet meer uit weg te denken. Tot op de dag van heden niet.
Intussen is de bui gevallen, zwaar, geweldig en overvloedig. Ik zie
weer de bloemen van de pergola langzaam buigen onder de aanhou
dende stroom, ik hoor weer het gekletter van de regen op het rabat
en de tegels van het 'platje', ik hoor weer het kolken van de overvolle
dakgoten. Het was een verrukkelijk geluid, dat stromende ruisen,
meer een voortdurend gedruis dat alle andere geluiden dempte zoals
het rammelen van de hondenketting of het dichtslaan van de ramen.
De bliksem knettert door het huis. Dan staan ook mijn ouders op.
Mijn moeder haast zich naar de bijgebouwen. Ook mijn vader komt
tevoorschijn. Ze roepen naar de bedienden. Dan wist ik dat het er
gens in huis lekte en dat ik kort daarop het hoge geluid van tikkende
druppels op een zinken bodem zou horen. Als vanzelfsprekend was
voor mij het middagarrest ten einde en ik liep snel naar voren waar
november 2005 37