1^?
1984
i<4
jC
koninkb
PEÜH
door Marjolein van Asdonck
Januari 2005. Inmiddels is Moesson zijn 50ste jaargang inge
gaan. 50 jaar lang het grootste Indische maandblad, zonder
overheidssteun. Dankzij jullie abonnees! In 1956 begon het alle
maal met Onze Brug. In 1958 doopte Tjalie Robinson het blaadje
om tot Tong Tong, dat vervolgens in 1978 doorging als Moesson
met Lilian Ducelle aan het roer. Een terugblik.
50 jaar Moesson
In 1955 krijgt Loe de Jong van de overheid
de opdracht een standaardwerk te schrijven
over Nederland in de Tweede Wereldoorlog.
Drie delen daarvan gaan over Nederlands-
Indië: 11a, 11b en 11c. Op de manier waarop
Loe de Jong de oorlog in Nederlands-lndië
beschrijft, is nooit commentaar geweest van
uit de Indische gemeenschap. Het probleem
begon met deel 11a, waarin De Jong meende
een schets te moeten geven van de geschie
denis en maatschappij van Indië. De Jong was
weliswaar nooit in Indië geweest, maar had
zich door middel van een zes weken durend
bezoek aan Indonesië proberen in te leven.
Negatief en onvolledig
Op 30 oktober 1984 verschijnt deel 11a. In de
daaropvolgende Moesson wordt er direct
aandacht aan besteed. Het blijkt dat lezers
zich niet herkennen in het beeld dat De Jong
van Indië schetst. Het is een ongenuanceerd
beeld van onderdrukkers en onderdrukten.
Tegen degenen die denken: Ach, die Indo's
hebben ook altijd wat te zeuren, kan ik
inbrengen dat ook twee meelezers van Loe
de Jong zich distantieerden van deel 11a. Zij
konden zich niet verenigen met hetgeen De
Jong had geschreven en vonden dat deel na
een 'onvolledig, in hoofdzaak tot het poli
tieke vlak gereduceerd beeld'gaf, doordat
'in het bijzonder de negatieve kanten van de
Nederlandse aanwezigheid worden belicht'.
Een bloemrijke zin van De Jong als: 'De
opening van het land voor de economische
passies van het Westen, met haar woe
dende creatiezucht, haar verbijsterende
kennis, haar kille, efficiënte methodes, haar
machines die door haar paardekrachten de
persoonlijkheid van fragiele, niet aan haar
gewende mens vernederden, zou spoedig
alle bekende verhoudingen ontzetten', zul
je tegenwoordig dan ook niet zo snel meer
in een geschiedenisboek tegenkomen.
Moesson-abonnee Gerard Jonker (Soerabaja
1923) laat het er niet bij zitten. Hij wil zo veel
mogelijk Indische mensen en organisaties
mobiliseren en een proces aanspannen
tegen de Staat.
Een lange rechtsgang
Op i maart 1985 lezen we in Moesson dat
inmiddels het Comité Geschiedkundig
Eerherstel Nederlands-lndië (GENI) in het
leven is geroepen. Wat wil dit comité? Kort
gezegd komt het erop neer dat deskundigen
met een meer objectieve houding deel 11a
moeten gaan herschrijven. Een lange rechts
gang staat het comité te wachten. Eisers
zijn onder meer Moessons Lilian Ducelle en
Ralph Boekholt, Gerard Jonker, André Cor
nells Broeshart, Adolf Nicolaas van Milligen
de Wit, Ernest Tofohr, Johan Cornelis Corner,
mr. Francois Johan van der Dussen, Rudy lin
gerer, mr. Levinus Wilhelmus Christiaan de
Bruijn, mr. Harry Schuilwerve, Johan Adolf
Meelhuijsen en Frits Jan Suyderhout. Dan
zijn er nog mede-eisers als de Vereniging
Indische Kulturele Kring, Stichting vrienden
kring Oud KNIL artilleristen Stabelan, Stich
ting Nederlandse Ereschulden, Vereniging
Uit Indonesië Gerepatrieerde Nederlanders,
Stichting Herdenking Junyo Maru-Sumatra
en de Vereniging Indische Nederlanders.
pleidooien
Op 9 april 1985 wordt de dagvaarding
overhandigd aan de Haagse rechtbank. De
conclusie van antwoord komt erop neer dat
de Staat geen enkele zeggenschap meent
te hebben over wat er in het boek staat, en
alleen de wetenschappelijke kwaliteit ervan
waarborgt. Op 13 augustus dient het Comité
GENI de conclusie van repliek in, waarin het
comité wil bewijzen dat de Staat wel dege
lijk verantwoordelijk is voor de inhoud van
deel 11a. De Staat volhardt in haar conclusie
van dupliek op 22 oktober 1987. Ruim twee
jaar later, op 13 december 1989, worden ten
slotte de pleitnotities gehouden voor het
gerechtshof in Den Haag. In Moesson schrijft
Ralph Boekholt:'De pleidooien werden
slechts door zeer weinigen uit de Indische
gemeenschap bijgewoond. Uitgeweken
moest zelfs naar een kleine zaal. Even vroeg
ik mij af waar zij nu waren die zich zo vaak
druk maken om erkenning, identiteit, roots,
uitkering, monument, musea enz. Een strijd
om eerlijke geschiedschrijving is toch niet
36