Katanja Tempo Doeloe Tjaal Aeckerlin en Rick Schoonenberg werken samen aan het project Katanja... Het is een interviewproject om de dialoog tussen Indische generaties te versterken. De verhalen worden uitgegeven door KIT- publishers. Deze maand een verhaal uit de periode van voor 1938, die zijn gebundeld in Lied van een tokèh, waarvan alweer de derde druk verschijnt. Terugblik We noemden het gampar. Je pakte een platte steen met je tenen op. Dan nam je hinkelend op één been een kleine aanloop om de steen met grote kracht tegen een stapel keitjes werpen. 'Eén... twee... beng.' En gatrik, ook zo'n geliefd spel. We maakten allereerst twee partijen. Dat was soms een tijdrovende kwestie. 'Ik wil niet met die tjatil, met die kleine.'Dat soort onenigheid. Je kent het wel. Hadden we de teams ein delijk samengesteld, ontstonden er weer langdurige onderhandelingen over wie het eerst mocht beginnen. Bij gatrik speelde je namelijk met een slagpartij en een veldpartij. De slagman moest met een stok, meestal gebruikten we een stuk van een bezemsteel, een kleiner houtje van de grond wippen. Deze lag iets schuin op een steen. Sloeg je op de zijkant van het houtje dan schoot deze om hoog, klaar om er een flinke mep tegenaan te geven. De vangers doken geregeld ineen, omdat het projectiel met grote snelheid, recht op ze afkwam. Maar echt grote ongelukken heb ik nooit meegemaakt. Veel van wat we deden had te maken met competitie, uitdagen en vech ten. Vliegeren, krijgertje, katapulten, zwemwedstrijden, noem maar op. ledereen was wel ergens goed in. Dus we kenden wel rivaliteit, maar er bestond ook onderling respect. De vriend die voortdurend met knikkeren verloor, klom binnen een minuut naar de top van een boom. Of hij wist veelvuldig de krekelgevechten te winnen. Die djangkriks, het moesten mannetjes zijn, bewaarden we in een koker tje van bamboe. Voordat een wedstrijd begon maakten we ze nijdig door ze te porren en te kietelen met een grasspriet. Daarna zetten we er twee bij elkaar in een doos. Zo ontstond een hevig duel, waarin wij ze met allerlei krachttermen aanmoedigden. De eigenaar van de kampioen gaf zijn krekel meestal de vrijheid terug. Het lijkt misschien wat wreed, maar we speelden met wat de natuur ons gaf. Torren waren auto's, mieren stadsbewoners en bananenstammen drijvende vlotten voor in de kali. Ik had uitsluitend Indonesische en Indische vrienden. Zonen van een voudige grassnijders tot lage ambtenaren. Effendi, Oediem, Wim en Kanat. We logeerden bij elkaar, aten samen en ik ging zelfs mee naar de koranschool. Ik leerde het ingewikkelde wasritueel. Driemaal mijn han den reinigen met water, dan naar mijn mond en neus. Mijn oren, mijn onderarmen en ga zo maar door. Alles drie keer en in een vaste volgorde. Ik was natuurlijk allang door de mand gevallen, maar de leraar liet mij gewoon meedoen. Zat ik daar op de grond met koranteksten, terwijl ik allerlei nieuwe klanken uitprobeerde. Mijn moeder, zelf een moslimvrouw, verbood me nog langer te gaan, nadat ze mij de eerste zinnen in vloeiend Arabisch hoorde uitspreken. 'Je bent de zoon van een christen', zei ze streng. Mijn vader vond het niet erg dat ik helemaal opging in de Indonesische gewoonten. Hij genoot zelfvan het leven in Indië. Hij kwam uit Gronin gen maar zei altijd: 'Laat mij maar sterven onder een klapperboom. Ik hoef niet meer terug naar Holland.' Hij was dan wel politieagent in Tjitjaienka, maar altijd was hij onder diensttijd te vinden op de pasar. Daar zat hij in een hoekje gehurkt te eten, terwijl hij grappen zat te maken tegen de sajoerverkoper. Natuur lijk had hij daardoor helemaal geen honger meer als hij thuiskwam. Mijn moeder probeerde hem juist te verwennen door hem een Hollandse hap voor te zetten. Zij had zich in de loop der jaren de Hollandse keuken eigen gemaakt, maar het was vergeefs. Er kwam kentang reboes, katjang pandjang en bistik op tafel, Hollandse prak. Maar mijn vader gruwde van gekookte aardappelen. Gelukkig voor hem had hij de gewoonte om met zijn bord, al etend, rond te wandelen. Hij bekeek onderwijl de planten, inspecteerde de put of floot naar de beo. Tijdens zijn rondgang ontdeed hij zich van de kentang door deze stiekem aan de hond te voeren. Toen mijn moeder op een dag kruimels op de galerij zag liggen begreep ze dat hij aldoor het eten aan de hond gaf. 'Belanda gila', 'gekke Hollander,' riep ze hoofdschuddend. Mijn vader zette grote ogen op en deed zogenaamd of hij haar niet begreep. Dan lachte ze een beetje achter haar hand en liep naar binnen. Zo nu en dan hoorde je vanuit het keukentje nog 'Belanda gila'vallen, maar ze accepteerde zijn eigenaardigheden. Ze hield zelf ook niet zo van gekookte aardappelen. Henk, Tjitjaienka 1926 maart 2006 27

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2006 | | pagina 27