'Mijn vader keek naar mij,
zei niets, maar genoot zichtbaar'
DOOR REGGIE BAAY
Djam
Mati
Opeens stond hij voorde deur, onaangekondigd.
Vrijdagmiddag 2 oktober. Ik had een vrije dag.
Het was bijzonder. Het was ongebruikelijk.
Altijd belde hij van tevoren op om aan te
kondigen dat hij even langs wilde komen. Niet
eens zozeer om zich ervan te verzekeren of ik
wel thuis was, maar meer om mij de gelegen
heid te geven een andere, voor mij passender
afspraak te maken. Ik was tenslotte, in dit op
zicht, een belanda geworden. Nu stond hij daar
opeens. Met zijn autootje was hij gekomen.
Achter het glas van de voordeur zag ik hem
staan: een kleine, tengere, Indische man met
gitzwart haar (hij verfde het niet!) en twee
plastic tassen. In elke hand één.
'Dag pa, wat een onverwacht genoegen!'
'Dag jongen, ik kom je wat brengen.'
Mijn vader zag er inmiddels weer goed uit;
weg waren die oudmakende trekken in zijn
gelaat, weg was de grauwheid. Het viel me
op dat hij lachte. Of beter gezegd, dat hij
glimlachte.
Hij liep zelf al door naar de keuken, waar hij op
het aanrecht de inhoud van de plastic tassen
begon uit te stallen, uit de ene, een grootfor
maat grootgruttertas, haalde hij de welbe
kende rantang, Uit de andere kwamen drie
tupperware-bakjes (met deksel) van verschil
lende grootte. Met zichtbaar genoegen haalde
mijn vader de verschillende pannetjes van de
rantang uit de draagbeugel en verwijderde de
deksels. Direct verspreidde de heerlijke geur
van de Indische keuken zich door de ruimte.
In het bovenste pannetje zat nog dampende
witte rijst. In het volgende oerap-oerap,
mijn lievelings-groentegerecht, een mix van
gekookte boontjes, taugé, kool en worteltjes,
afgemaakt met een mengsel van geraspte ko
kos, fijngemaakte trassi, knoflook en Javaanse
suiker. In het pannetje daaronder pepesan,
gerookte makreel in een boemboe van verse
lombok, trassi, knoflook en ui. En in het laatste,
heerlijke, zelfgemaakte saos katjang, pinda
saus! Het water liep me in de mond.
Toen waren de tupperware-bakjes aan de
beurt. Uit de grote, langwerpige kwamen, niet
geheel onverwacht gezien de aanwezigheid
van de saos katjang, heerlijk geurende stokjes
saté babi tevoorschijn. Uit de middelste zelfge
bakken emping en in de kleinste ten slotte - als
climax - zelfgemaakte sambal trassi! De keizer
onder de sambalans.
Stuk voor stuk waren het lievelingsgerech
ten van me; tezamen vormden ze een waar
vorstenmaal.
Mijn vader zette zich na deze exercitie verge
noegd aan de etenstafel.
'Ajo, néém, néém, ik heb alles speciaal voor jou
gemaakt!', zei hij uitnodigend.
'Nou, eet dan in ieder geval met me mee.'
'Ach nee, het is voor jou en je weet toch, als ik
kook eet ik niet meer.'
Dat was bekend. Altijd als mijn vader kookte
had hij genoeg aan het 'tussen door'proeven
van de gerechten (om te beoordelen of ze wel
voldoende op smaak waren) en aan de uit de
pannen opstijgende geuren. Koken alleen al
verzadigde hem.
Ik nam gulzig van de uitgestalde gerechten;
alleen met mijn vader hoefde ik me voor nie
mand te generen.
Met een vol bord nam ik tegenover hem plaats
en begon met smaak te eten. Mijn vader keek
naar mij, zei niets, maar genoot zichtbaar. Ik at.
Dat wij, als wij samen waren, geruime tijd
zwijgend naast of tegenover elkaar konden
zitten zonder ons opgelaten te voelen, was iets
dat anderen zich moeilijk voor konden stellen.
Die kenden mijn vader natuurlijk niet zoals
ik hem kende en waren ook niet goed op de
hoogte van onze gezamenlijke geschiedenis.
Met dit soort momenten was ik immers al ver
trouwd vanaf mijn kindertijd. Waren het ooit
momenten waarop ik mij ongemakkelijk en
niet zelden angstig voelde (wat denkt hij, wat
voelt hij, wat gaat er gebeuren?), inmiddels
waren het mooie momenten geworden; ogen
blikken van volstrekte harmonie: hij met zijn
gedachten, en ik met de mijne. De autonomie
van twee geesten. Volmaakte, gedeelde rust.
Mijn vader was overigens uit zichzelf niet meer
teruggekomen op mijn geschenk. Ik wist dus
niet of hij de gekalligrafeerde stamlijn über
haupt nog had bekeken. Ik durfde hem er ook
niet naar te vragen. Het intrigeerde me. Hoe
was het toch mogelijk, dacht ik, dat iemand
die eerst jarenlang geen enkele interesse in zijn
familie toont, opeens overloopt van enthousi
asme om ten slotte van het ene op het andere
moment die interesse weer volledig te verlie
zen? Ik vond het tamelijk bizar...
'Brand je wel iedere donderdagavond menjan,
Njo? Niet vergeten, hè? Beloof me dat je de
geesten van de overleden dierbaren altijd zult
eren', zei mijn vader.
'Tuurlijk, pa. Elke donderdagavond brand ik
trouw wierook voor de overleden dierbaren. Ik
sla nooit over.'
mei 2006