TANAHATOE SETEAGA M ARIA E Zo was de naam van de Ambonese duvelstoejager van mijn zuster. Hij kwam in dienst niet voor een bepaalde baan. Hij kon op varkens jagen, aan tafel bedienen, toezicht houden op de kinderen, de zorg over de koeien nam hij op zich, melken en nog veel meer. Maar wat van groot belang is, hij was een oer-eerlijk man. Op een middag betrapte hij de koeienhoeder op het stelen van een emmertje van de boeboer, die hij iedere middag de melkgevende koeien moest geven. Een worsteling volgde en Tanahatoe zou zeker de hoeder met zijn kleine pèso raoet ernstig hebben gewond, indien mijn zuster op het hulpge roep van de moeder niet ter elfder ure ten tonele was verschenen. Haar angstige gil was voldoende om Tanahatoe tot bezinning terug te roepen. Hij richtte zich op en keek schuldbewust naar de grond. De hoeder, zich vrijvoelende, nam de be nen, om zich nimmer meer te vertonen. Met het hoeden van de koeien belastte Tanahatoe zich eigener beweging. De kleintjes plaagden hem vaak, dat hij scheel was, maar daar trok hij zich nimmer iets van aan. Hij had een hart van goud en was hun beste kame raad. Verder bezat hij de hebbelijkheid bij alles wat hij deed ook wanneer hij met iemand sprak, af en toe een lokje van zijn kroeskop tussen duim en wijsvinger van zijn linkerhand te nemen en dan als maar draaien, joh! Volgens Josef (een Alfoer) en Tanahatoe's kamergenoot, krulde T. ook in zijn slaap zijn lokken. Is het wonder, dat we weieens aan de echtheid van diens krullen twijfelden? Terwijl hij op een morgen bezig was lepels en vorken te poetsen en messen te slijpen op een plankje afkomstig van een Devoes petroleumkistje bestrooid met schraapsel van puimsteen (ook dan liet hij zijn krullen niet met rust) werd hij opge schrikt door het geroep van: .Bedoel, bedoel! De kreten kwamen uit het dal achter ons huis. Tana hatoe liet zijn werk in de steek, rende al roepende: „Babi!" het huis binnen. Van het wapenrek nam hij een caliber 16 met lopers geladen. Hiermede stoof hij weer naar het achtererf en wachtte ze nuwachtig de joelende katjongs op de rand van het dal af. Moeizaam klommen ze de helling op, gewapend met patjols, arits of bamboe speren. We stonden op enige afstand en waren getuige van het drama, dat spoedig zou volgen. Tanahatoe legde aan, zijn lichaam langzaam naar rechts draai end om het wild in het vizier te krijgen en plots een schot. „Kenah, kenahriep hij en in het rond dansend met de cal. 16 hoog in de lucht zwaaiend. ,,Apa nja, jang dikena, Tananatoe?" wilde mijn zuster weten. „Ekornja, njonja. Kenah èkornja", her haalde hij hijgend van emotie. En waar is die èkor?" „Ah, njonja, ikoet sama badannja! Tapi saja kenah betoel!' hield hij nog vol. „Maak dat de kippetjes wijs, je hebt natuurlijk teveel naar rechts gericht (doelend op zijn schele linkeroog). Gelukkig, dat je geen katjong geraakt hebt. Schiet nooit meer, anders gebeuren er betoel ongelukken, waarschuwde mijn zuster hem. Hij toog op zoek naar bloedsporen, die hij natuurlijk niet vond. Sedert de morgenuren lag mijn neefje met koorts te bed. Met het vallen van de avond steeg de tem peratuur angstwekkend. Tanahatoe liep al een poos rusteloos in de achter galerij op en neer. Dan trok hij de stoute schoenen aan en klopte bescheiden aan de kamerdeur. Heel ernstig verzocht hij de aan het ziekbed wakende ouders, toestemming de „setan iblis die sinjo ziek gemaakt had, te mogen verjagen. Hoofdknik- kend stemden zij toe. Maar zei de vader: „Zorg dat over een half uur de bendy gereed staat. Ik moet naar Rangkas de dokter halen." „Uw op dracht zal ik uitvoeren, toean. Ik hoop evenwel, dat uw vertrek over 20 min. niet meer nodig zal zijn. Met de hulp van Toehan zal ik in staat zijn de strijd tegen de „setans te winnen. Een hand vol beras nam hij in zijn mond, liep daarna rond het huis en blies de fijn gekauwde rijstkorrels in de vier windstreken, telkens aan een hoek van de woning. Ook de ziekenkamer kreeg een beurt. Terwijl hij zijn rechterhand op het gloeiende voorhoofd van de zieke drukte, blies hij het restje gekauwde beras in de richting van de kamerdeur. Hierna verwijderde hij zich zonder een woord te zeggen, slechts in zich zelf prevelend. Een kwartier later was hij weer terug en vroeg: „Toean, kan ik Oentoeng (zo heette het paard, dat de bendy zou voorttrekken) weer uitspannen? De „Hantoe" heeft sinjo verlaten, kijk maar". In derdaad, de zieke sloeg de ogen op, flauw glim lachend tegen zijn speelkameraad, Tanahatoe, waarna hij weer vermoeid de ogen sloot en adem de rustiger dan een half uur geleden. De thermo meter wees een daling van bijna vier graden. De ouders drukten Tanahatoe dankbaar de hand. „Je mag Oentoeng weer op stal brengen. Als over een uur de temperatuur niet weer stijgt, ga ik niet naar Rangkas." De dokter hoefde niet gehaald te worden. De koorts bleef weg. Toeval? Werd gedurende de ceremonie de crisis bereikt? Toch merkwaardig! NAP. IK EN BENTIET. Op een dag ontmoet ik Si Bentiet bij de gètèk van Manggarai. Noh nongkrong kijken naar de watter. Ik zeg: „Jij doet wat 'ntiet?" Hij zeg: „Denken." Ik zeg: „Denken wat?" Hij zeg: „Denken swemmen". Ik zeg: „Foorwat dénken! Swemmen maar!" Hij, zeg: „Itoe diè!" Ik zeg: „Waarom." Hij zeg: „Lui ikke". Ik zeg: „Masa lui foor swemmen!" Hij zeg: „Niet. Lui foor openmaken broek." Ik zeg: „Betoel jij kampioen luiwammes". Hij zeg: „Ja deh, Stil maar." Ik zeg: „Ah! Foor wat!" Hij zeg:, Lui foor luisteren ikke." Wie krijg niet schals hij zoiets hoort? Ik trap sijn ruh. Hij donder drin. En dan ik fluh op de kan. Kom druit Si Bentiet. Hij spuug, hij blaas, maar niet boos. Laat maar nat sijn broek, niet boos hij. Hij zeg: „Soedah dèh, swemmen dèh." En dan hij swem ron en ron. En hij duik. En bor relen. En brot-brot op de water. Als karbouw haat lekker baaien. En dan ik kom beneden en haat nongkrong op de gètèk. Kijken. En dan Si Bentiet hij duik weer. Watter-nja bruin. Ik kenniet sien. En dan opeens hij kom druit flak foor mij DJOEBRAT en hij kaai modderkluit op mijn bors njang fet. En dan ik haat ook swemmen. En de tjelena monjet wij trek uit en haat drohen bij fuil- nisfuur. Tot moe fan swemmen en meneer fan fijfde klas krijh helijk: beter moe dan lui. En dan drooh de broek, laat maar baoe asep. En toen naar chuis, ik die tempiling door Maatje wan stink als dooie muis. Pijn. En toen ik denk: „Foortaan Si Bentiet, als denken, laat maar den ken dèh." Al. TJALIE ROBINSON Zaterdag 1 november hield de „Setenga ma rine" de vereniging van officieren van de voormalige gouvernementsmarine van Neder lands Indië haar zoveelste bijeenkomst: De vergadering had natuurlijk een formeel karak ter, want er werd druk zaken gedaan, maar tegelijkertijd heerste er de plezierige stemming van vroeger in de soos. Als voorzittershamer fungeerde een lege Coca-Cola-fles, De reden dat deze vereniging nog steeds bestaat is back-pay. Je kan bijna geen Indische koempoe- lan binnenwandelen zonder te maken te krijgen met mensen die hun zuurverdiende geld niet gekregen hebben. Op het ogenblik wordt er geprocedeerd; de Kapal-poetih officieren tegen de staat der Ne derlanden. TONG-TONG is blij, dat deze oud- WHAT IS IN A NAME? Van alle kanten komen uit onze lezerskring de schoonste naamsverbasteringen binnenstromen. Hebben we ooit geweten dat we er zo mooi op stonden bij onze bruine broeders? Jammer genoeg kunnen ettelijke niet worden opgenomen „wan se-tööt dese". Maar hier zijn er dan een paar (ingez. door T. E. v.Wijlen) die er wel mee door kunnen. Behalve Tong-Tong Bréng (voor Tourton Bruyns) zijn daar ook nog voor de Ruy- ter de Wildt: Dèdèl Doewèl, en voor Monfils: Maoe Pies h'm, h'm). De heer Chün herinnert zich nog: Potper werd Poeser, Lijmberg werd Lembèk of Lain Merk, Ba tavier werd Bal Papier, Noppe werd Noh Pè of Doea Ratoes (Chinees 200 is noh pè). En mijn heer Walfelbakker werd „nae 's lants gelegentheyt verdietst" tot „blak-blèk-blak-blèèr" en is dan in schoon gezelschap van badende vrouwen die met de handjes op het water slaan. En tot slot mevrouw v. d. Tas, die in de wande ling Pantat Pantas heette, (h'm, H'M.) Op een verjaardagsfeest nog de volgende naams- vertalingen die onze baboes toepasten. De naam Keuchenius, bekend in het zuidoosten van midden-Java, werd Koekoenioes. Er was ook een meneer luisterend naar de naam Granpré Mo lière. Hij luisterde óók als men zei Toewan Nama Pandjang. BIER IN EZELSHUIDEN. Een snikhete dag te Tanjong Priok. Op de kade de dagelijkse grote bedrijvigheid van lossende en ladende K.P.M.-schepen. Aan de douane-voorwacht een „va et vient" van passagiers en van impor teurs en afschepers, die douane-formaliteiten kwa men vervullen. De chef van de wacht had het ook met de hitte te kwaad. Voor de zoveelste maal heeft hij zijn dienstpet afgenomen om met een grote zakdoek zich het zweet van het klamme hoofd te wissen. Daar kwam van de steiger een corpulente boom klerk aangewandeld. Bij het binnenkomen van de voorwacht rijpte in hem de gedachte die douane mensen eens op de kast te jagen. Hij stevende op de chef af en met beide handen zijn imposante buik strelend zei hij luidruchtig: „Hallo, cheffie, hè, hè, wat was dat lekker. Ik heb zojuist op de Plancius zes glazen ijskoud vatbier door mijn keel gat laten glijden. Dat doet een stoere werker goed. Maar a propos, hoeveel invoerrechten ben ik daarvoor verschuldigd? De omstanders spitsten hun oren; hoe zou de chef op deze openlijke uitdaging reageren? De slagvaardige douanier vertrok geen spier van zijn gezicht, pakte het tarievenboek, sloeg het open en las hardop: „Bier op fust f 6,per hectoliter. Bier in flessen f 7,50 per hectoliter. Bier in ezelshuiden VRIJ. Meneer Dinges, U kunt passeren." Hilariteit! Verslagen droop de boomklerk af. A. C. H. Inidischgasten zo lekker vechtlustig zijn; ze vech ten al 12 jaar voor die back-pay en willen het nog wel 12 jaar volhouden. Er zijn meer Inidische mensen die wat te eisen hebben: de KNIL-officie- ren bijvoorbeeld. Het is eigenlijk jammer, dat de buitenwacht hierdoor zo gauw de indruk krijgt bij Indische mensen steeds te doen te hebben met groepen verongelukten. Dat komt omdat men niets weet van het werk en de betekenis van de setenga ;;mr ne c:i omda': over het werk van de kapal-poe- tih-mensen vrijwel nimmer is gepubliceerd Hun werk is onverbrekelijk verbonden met de bloeiperiode van het Nederlands „imperium" en over het algemeen realiseert men zich niet hoe indrukwekkend prestaties zijn geweest van de gou vernementsmarine, waar ook de havenmeesters h horen. TONG-TONG hoopt hen aan het ver tellen te te krijgen, hoopt hun verhalen te kunnen publiceren (met foto's). Kans of geen kans voor deze setenga-marine mensen op hun back-pay, het is in elk geval leuk mensen te ontmoeten met daad krachten enthousiasme. Als de geschiedenis van de gouvernementsmarine bekend wordt, zullen de eisen aanvaard worden als iets volkomen vanzelfsprekends.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 8