HADDEN WE MAAR BROEDERTWIST IN CUBA "Che" Raul Fidel BIJ HET BRAZILIAANS WERELD KAMPIOENSCHAP Enorm is de geestdrift der Brazilianen geweest toen hun voetbalploeg het vorige jaar in Zweden wereldkampioen werd. Voor elk volk is zoiets een vreugde, maar voor de Brazilianen was het dit in het bijzonder. En waarom? Ja, hier raken wij een zaak, die Indische jongens beter kunnen begrijpen dan wie dan ook. Immers, dit was de triomf van t gemengde ras, van de „mestizo" (Portugees „mes- tigo"). Er zijn velen in Europa en elders, die weten, dat het Braziliaanse volk in hoofdzaak bestaat uit mensen van gemengd blank-indiaans-negroïde af komst. Maar hoe weinigen weten wat dit volk ge presteerd heeft, ja hoe weinigen is het blote feit bekend dat er meer dan 60 miljoen Brazilianen zijn dat dit dus het grootste Latijnse volk in de wereld is en dat er over vijftig jaar, naar de demografen aannemen, 180 miljoen zullen zijn? Zoals er dan trouwens 100 miljoen Mexicanen, 60 miljoen Argentijnen en 30 miljoen Peruanen (landgenoten van de mestizo-Davis Cup-winner Olmedo!) enz. enz. zullen zijn, en de wereld zijn „mestiezen-tijdperk" zal zijn ingetreden. Maar ik moet deze keer voorbij gaan aan de bij dragen van mulatten en mestiezen aan de Brazi liaanse en daarmede aan onze „Eurotropische" beschaving. Ik moet aan Francisco Aleijadinho, (Goncales Dias wiens dichtregels „Minha terra tem palmeiras, onde canta a sabia"*) iedere Braziliaan in het hart geschreven staan, Machado de Assis, voorbijgaan en mij tot het wereldkampioenschap bepalen. Ondanks het feit, dat men de kracht en de waarde van het eigen volk kende, bleef bij miljoenen Bra zilianen altijd de idee wroeten en knagen: „Wij mogen dan intelligent, bekwaam, elegant, snel en wat niet al zijn, wanneer het aankomt op leider schap, concentratie en coördinatie, wanneer de top in zicht is dan struikelen en breken wij. En dat komt door onze verdoemde rasmenging." Zo moest dat ook gaan, zo dacht men, in het toer nooi om het wereldkampioenschap. Dit psychologische complex is nu weggevaagd. De mestizo heeft getriomfeerd daar waar dit het moei lijkst was; in zijn eigen borst, en bleek toen ook naar buiten onoverwinnelijk te zijn. Ik heb ze. gezien en gesproken, Garincha, Vava, Zito en ik heb als Indische jongen een diepe sympathie en een natuurlijke affiniteit voor hen ge voeld. Het was alsof ook in mijn gedroomd pal- menland de sabiavogel zong, van victorie en grote voldoening, SCHOONHOVEN. „Mijn land heeft palmbomen waar de sabia vogel in zingt". De hele wereld heeft de kloppartij in Cuba tussen de rebellen onder Fidel Castro en Batista met grote belangstelling gevolgd. Elke kloppartij tus sen klein en groot is interessant, als „klein" branie is. Zoals men weet, heeft „klein" tenslotte tóch ge wonnen met troepjes guerilla's tegen een groot leger met bombardementsvliegtuigen, zware artil lerie en tank-divisies. Wat ons in deze kloppartij opviel was de jeug dige leeftijd van de rebellen. De leider zelf, Fidel Castro, is pas 32 jaar. Zijn broertje Raul pas 28. Commandant te velde Ernesto Guevara, chirurg, asthmatisch, pas 30 jaar oud. Iets bijzonders ty pisch onder deze mestizo's: Guevara's aanspreek- naam is „Che" uit te spreken als ons Indisch „Tjih", schijnbaar een verkorting van „Chico in de betekenis van „Kleine Boeng Dat „Tjih" is dus blijkbaar niet speciaal „tjap- Indo", maar een aanspreeknaam, die alle mestizo's gemakkelijk in het oor, de mond en de aard ligt. Ook in Argentinië en andere Zuid-Amerikaanse staten schijnt men het „Tjih" veel te horen. Een andere Indische troetelnaam, Nono, is in Zuid Amerika ook zeer populair. In de afgelopen maanden bleek ons in vele ge sprekken dat Indische jongens het verloop van de strijd in Cuba even belangstellend volgden als een halve eeuw geleden onze Indische groep meeleefde met de strijd van de Transvaalse Boeren tegen Engeland. Zoals oldtimers weten, gingen ook vele Indo's als vrijwilliger naar Transvaal, o.a. de be kende Douwes Dekker, die bij zijn terugkomst in Batavia feestelijk werd binnengehaald met lau werkransen e.d. (zie o.a. „Luisteren naar het don- gè'ng van Opa van Hemert" in dit nummer). Hoe dan ook: er lopen merkwaardige parallellen tussen mengbloeden overal op de wereld. Waarom wordt er toch geen studie van gemaakt? Het is zo n belangrijk sociologisch verschijnsel na vier eeuwen mengcultuur! Dit artikeltje zou niet compleet zijn, als we niet wezen op andere zijden van het wild-bruisende mestizo-leven. In het nummer van 19 januari van het weekblad „Time" stond een geïllustreerd arti kel over het hevige einde van de rebellie in Cuba, waar de nieuwe machthebbers prompt begonnen met snelle massa-executies. Het valt niet mee zo iets te verwerken ook al vernemen wij dat ette lijke geëxecuteerden wreedaards en moordenaars waren. Er stonden in dat nummer vier foto's van de executie van de voormalige chef van politie Cor- nelio Rojas, waarvan we hier twee plaatsen. We staan verbijsterd over de volkomen beheerste, za kelijke wandeling naar de executieplaats en de wijze waarop meneer daar staat alsof hij zeggen wil: „Ga je gang maar, sufferds!" Het brengt her inneringen aan de koelbloedige en spottende wijze waarop de Franse noblesse de guillotine besteeg tijdens de Franse Revolutie. Wat een volkomen van Europa verschillende manier van leven en sterven! De andere twee foto's lieten zien het moment waarop de kogels hem troffen en waar hij ontzield op het trottoir ligt. Voor modern Europese op vattingen gruwelijk, barbaars en toch zit ergens een ongetemde levensvaart, die indruk maakt. Intussen een les: vechten is wat, maar regeren is toch een stuk moeilijker. ANTJANG GOH-YANG „A-antjang goh-yang, a-antjang goh-yang", roept iedere middag de dikke Chinese verkoper, terwijl hij de huizen langs loopt met achter zich zijn koelie, die met een pikulan over de schouder het heerlijke Chinese gerecht met zich meedraagt. De dikke Chinees met zijn vet buikje, waaronder een riem (men vraagt zich af, waarom die riem niet verder afzakt, want het buikje puilt er angstwekkend bol boven uit), met zijn dikke armpjes op de rug gevouwen, een kleine Panamahoed ver achter op zijn hoofd en met zijn waggelende d hup, hup, op, neer, op, neer, verkoopt zijn waren grif. Als zijn stem gehoord wordt in de buurt: „A-antjang" roepen de spelende kinderen uit één mond „goh- yang" mee. De mensen snellen uit hun huizen met borden, schotels, kommen. Omdat kinderen nu een maal kinderen zijn, met scherpe blik en vaak ban dietenmanieren, roepen ze tenslotte, als zijn stem weer eens gehoord wordt: „Pantat goh-yang, pan- tat goh-yang". De Chinees verstaat het natuurlijk wel, maar ach dat goedige dikkerdje trekt er zich niets van aan, hoor. Ze kopen tenslotte veel van hem en dat is toch hoofdzaak. Die kinderen toch F. R. H. TONG-TONG Vijftien dagen, vijftien nachten Zit ik naar TONG-TONG te smachten. MEVR. HENDRIKS. Uit het verslag in de „Gooi en Eemlander" van een causerie van Ds. Ter Haar Romeny: In het bijzonder stelde hj de positie van de z.g Indische Nederlanders (de Nederlanders gaven de moeders van hun hinderen en die kinderen, in tegenstelling tot de Engelsen immers ook hun eigen nationaliteit) in het licht: een zeer moeilijke positie, aangezien zij juist het kind van de rekening zjn geworden. Ds. ter Haar Romeny meende dat Engeland al deze dingen zakelijk (minder naar het sentiment) heeft ge regeld. waardoor heel wat minder brokken zijn gemaakt. Wij wilden er allemaal wel Neder landers van maken: wij zijn immers zo trots op Nederland. Maar hier komen de brokken van daan. Tenslotte merkte hij nog op: als het zo doorgaat, kr jgen we ook de Papoea's nog hier. De verslaggever zal de dominee wel verkeerd begrepen hebben, want dit oordeel is wel een érg on-christelijk oordeel -al hebben we dit oordeel vaker gehoord in Holland dan ons lief is. Er is eigenlijk alleen maar één kant aan die ons, Indische Nederlanders, raakt: de brokken die ge maakt zijn voor Nederland. Want wie heeft ooit onderzocht welke brokken de Brit heeft ge maakt in de kudden Eurasians, de brokken onder de warga-negara's tegen wil en dank? Eigenlijk is het een heel oud liedje; na de leuke (of profi tabele) vrijerij wordt er gepingpongd met de baby. Want de Indonesiër zegt ook: donder op! Maar zo'n slotzin als „als het zo doorgaat, krijgen we ook de Papoea's nog hier" neemt de volbloed Nederlander op de korrel, die werkend ver van (maar toch vóór) huis een huwelijksverbintenis aangaat laat ons zeggen „bij gebrek aan beter" en bij thuiskomst hoort: „hou je vuile was maar daar" (want daar riekt alles toch naar!). We vragen ons af, waarom er destijds niet naar Coen geluisterd is, en waarom we dan geen scheepsladingen arme weesmeisjes naar Indië hebben gestuurd jaar in jaar uit. Dan hadden we het ge slacht smetteloos „Little-Rock-clean" gehouden. Hadden we maar hadden we maar hadden we maarlaat ons met deze „gruwelijke les uit het verleden" stante pede nieuwe wetten slaan: „Geen enkele Nederlander mag het land onge huwd verlaten. Bij overlijden van zijn echtgenote wordt hem ver boden een locaal huwelijk aan te gaan of hij te kent een verklaring dat hij alle gevolgen van zo'n huwelijk vernietigen zal. En het gaat in elk geval in voor Nieuw Guinea." Te deksel, daar zijn alle Indische Nederlanders braaf bezig teassimileren en dan komt er straks weer last met Papoea's uit Nieuw Guinea Gelukkig zijn er héél veel Nederlanders die an ders denken. Men hen hoopt TONG-TONG een nieuw levensinzicht te bouwen dat nuttiger én menselijker is voor de toekomst.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 4