9
RAW A
APERON
TAMUANG
Jen Fas
Ta voy
KIMSAYOK (SIAM)
PARKER EN CARTER
Ons werk bestond uit het onderhouden van de
spoorbaan. Geen zwaar werk. We liepen wel hele
afstanden. Maar dikwijls gebeurde het, dat de Ja
panse bewaker zei; „Sleep! Sleep! en dan doken
wij de bush-bush in. Als het tijd werd om naar
het kamp terug te gaan werden we weer opge
trommeld. In het kamp gingen wij dan onze bad-
spullen halen. De rivier, waar wij ons konden ba
den en wij onze tjawats konden wassen, lag drie
kwartier lopen van het kamp verwijderd.
Wij moesten dit kamp echter vrij vlug verlaten.
Dank zij de Flying Fortresses. Op een dag kwamen
er een stuk of vier. Tijdens het gebruikelijke rondje
voor het kamp kregen wij de gelegenheid om weg
te duiken. Mijn borstwering was een grote bam
boestoel. Ik weet het nog zo goed. De scherven
van de bommen hoorde je over je heen achter je
inslaan. Het geknetter van de mitrailleurs klonk
even hard als het kloppen van je hart. Na een
kwartier was het afgelopen. Er was grote schade
aangericht. De wissels lagen verwrongen in de
bomen. Twee locomotieven hadden voorlopig voor
het laatst gereden; de ketels waren lek gemitrail
leerd. Die avond werden wij om 7 uur opgetrom
meld om de spoorbaan te herstellen. Dit werk
duurde de hele nacht. Toen wij de volgende dag
lagen te snurken reden de treinen weer. Ook voor
ons was dit een levensbelang.
Tegen de middag kregen wij opdracht onze spullen
te pakken en toen het donker was werden wij per
trein afgevoerd naar Chungkai.
Er was weer een periode afgesloten.
Het houthakkerskamp. Nog in Thailand. Dichtbij de
Drie-Pagoden-Pas. De barakken lagen gecamou
fleerd tussen en onder de bamboe.
Bamboestoelen van vele meters omvang. Bamboes
soms zo dik als pilaren. Prachtige specimen voor
ploepoeh, waar je goed vlak op lag, echter wel
veel last had van wandberen.
Elke dag gingen wij de jungle in met bijl en zaag.
En dan maar kappen en zagen. Dunne bomen, dik
ke bomen. Voor bt'uggepalen en biels.
We maakten er een sport van. Hadden gauw ge
noeg kijk er op, welke bomen het gemakkelijkst te
kappen waren. Wij berekenden welke kant de
boom uit zou vallen. Hoe dikwijls viel de boom
echter een heel andere kant uit, een draai krijgen
de door lianen waarin de top verstrengeld zat.
Soms bleef de boom hangen. Eens zag iemand van
ons zo'n verkeerd vallende boom op zich af val
len. Hij probeerde weg te komen, doch zijn voet
bleef haken in het lange taaie gras en hij viel.
De mansdikke boom viel donderend boven op hem.
De brede kruin van de boom voorkwam echter
dat de stam plat op de grond terecht kwam. Zon
der een schrammetje te hebben opgelopen kwam
de gelukkige met een kloppend hart weer te voor
schijn. Olifanten zorgden voor het vervoer van de
bomen naar de verzamelplaatsen. Gezonde gym
nastiek, dat kappen. De malaria werd echter spel
breker. Het vochtige bamboebos wemelde van de
muskieten. Het was een voortdurend zoemen, maar
ook geritsel en geruis van de bamboeblaren.
Telkens werden er groepen zieken afgevoerd,
meestal naar Aperon.
Of is het Apelon? Het malaria-kamp in Birma.
Aan de andere zijde van de Drie-Pagoden-Pas. Een
van de weinige kampen met schuilloopgraven. De
geallieerden kwamen hier heel dikwijls over.
De hoeveelheid kinine waar onze marine-dokter
over te beschikken had, was gering. De kuur kon
maar vier dagen duren. Het gevolg was, dat je
de malaria maar niet kwijt kon. Eerst kregen wij
nog kininepoeder. Deze namen wij dan in, gewik
keld in heel dun papier voor die afschuwelijke bit
tere smaak. Toen de poeder op was, kwamen de
kinine-injecties op een speciale plek in je heup.
Geen gekke smaak in je mond nu, maar je werd
zó stijf dat je dagen na de kuur nog niet gewoon
kon lopen.
Er waren veel zieken. Te weinig werkers. En de
Jap liet ons op een dag aantreden. Hij zou wel
enkelen aanwijzen, die aan het werk konden.
Het aantreden was een komedie. Iedereen kwam
aangestrompeld, met en zonder stokken, hinkend en
waggelend. Zelfs de Jap kon zijn lachen niet be
dwingen bij deze vertoning. Het werd inrukken
en geen werd er voor werk aangewezen. Het eten
was vrij eentonig. Veel katjang-idjoe soep. Wat
gaat dat gezonde voedsel gauw vervelen. Vers
vlees kregen wij niet. Wel af en toe draderige
stukjes vlees uit houten vaatjes. Op een dag ech
ter lagen er in elk bord soep enkele dobbelsteentjes
vers vlees. Velen meenden aan de kleur te weten
wat het was. Toch moest de kok het ons vertel
len. De vorige dag had hij een hert gevangen; die
doolde al te dicht langs het kamp. Hoe het beest
gevangen was werd er echter niet bij verteld.
De daaropvolgende dag zag één van de corveeërs
op de vuilnisbelt een bruin vel liggen. En toen wis
ten wij het gauw. Want het beest dat in dit vel
gezeten had, kon van huis uit blaffen.
Hoe lang was ik in dit kamp? Was het een pe
riode van vijf of zes of zeven malaria-aanvallen?
Het is mij ontgaan.
Het laatste kamp tijdens krijgsgevangenschap. Een
werkkamp, maar ook een basiskamp. Munitie-cor-
vée en grachten-corvée. Door het kamp moest een
hele diepe en brede gracht gegraven worden.
Dit moest volgens de conventie. Dan konden de
vliegers zien waar de krijgsgevangenkampen lagen.
Ik weet niet, of dit op waarheid berust.
Het liep tegen het einde van de oorlog.
Gewonde Jappen kwamen dagelijks in speciale trei
nen en trucks voorbij.
De geruchten waren niet uit de lucht. Ze maak
ten je doodzenuwachtig. Je wilde zo graag alles ge
loven, maar schrok er van terugals er toch
niets van waar bleek te zijn. Hoe lang nog?
Om mijn zenuwachtigheid te laten afreageren, liet
ik mij twee weken vóór de capitulatie weer kaal
knippen.
Zo gebeurde het dan dat toen bekend werd dat de
Jap gecapituleerd had, ik één van de weinigen was
die a la Yul Brynner door het kamp liep.
Maar wat deerde het mij. Wij waren toch vrij!
Wij hadden het toch gehaald!
(Copy ongesigneerd).
ovv Ka traham
\Chïnél<sn\^.
Ban Pong ®)jj
Nogmaals de Dodenspoorweg met in het midden
de zo lieflijk benaamde maar toch zo beruchte Drie
Pagoden Pas! De Dodenspoorweg was eigenlijk
een soort martelpaal voor de Europese beschaving:
Britten, Nederladers, Amerikanen, Fransen.
Australiërs moesten hier mar eens bewijzen hoe
veel zij konden verduren. En al is het dodencijfer
hoog, de balans is eervol geweest voor het pres
tige. Hier ook maakten westerlingen voor het eerst
kennis met de Indo en in tal van rapporten en
boeken is hij door Europeanen en Amerikanen ge
prezen om zijn kameraadschap, aanpassingsvermo
gen, vindingrijkheid vooral t.a.v. de voeding) en
artisticiteit („waarbij hij nooit de normen van goe
de smaak overschreed"In tijden van nood niet
een last, maar een steun te zijn, dat is voorwaar
een hoog compliment. Laat dal ook hier in Holland
zo zijn, bruine lezers van TONG-TONG. Niet al
leen bijzitten en toekijken, maar vóórgaan!
Zoals vrijwel overal gebeurde, kregen wij in de
Siam-kampen 's avonds dikwijls Jappen in de
hutten, die horloges en vulpennen probeerden buit
te maken, hetzij tegen betaling dan wel afpersing.
In een der kampen hadden de Jappen een eigen
varkensstal, een jonge KNIL-soldaat was aange
steld als hoofdvarkenshoeder. Toen op een dag
de voorraad aanwezige varkens vrijwel opraakte,
zorgde de Jap voor nieuwe aanvoer. Bij de nieuwe
troep die door Siamezen werd binnengebracht,
bevond zich een grote beer die, toen hij een in
het kot nog aanwezige zeug zag, dit dier uit pure
liefde aanviel en haar in het oor beet. De Jap
vroeg aan de KNIL-er: „Dia bikin apa? Waarop
het onverwachte antwoord luidde: Dia tanja, ada
Mido ada Parker".
En toen pak slaag.
Toen wij enkele dagen in het kamp Kimsayok wa
ren, begonnen er voortdurend nieuwe groepen
krijgsgevangenen binnen te stromen, allen be
stemd voor het werk aan de dodenspoorlijn. Aus
sies, KNIL-ers en Engelsen kwamen na een barre
tocht van ca. 250 km te voet van Bampong naar
Kimsayok. Elke nieuwe groep werd door alle
aanwezigen begroet, waarbij dikwijls oude vrien
den ontmoet werden. Bij een der groepen Aussies,
was er één, die er wel zeer bestoft en bezweet uit
zag. Hij torste een uiterst zware rugzak. „The
hell Bill, what's in your bag?" wasde vraag van
zijn vrienden. „Look for yourself En uit de
zware rugzak verscheen het carter van een motor
fiets. Bill, die motorberichtrijder in Malakka was
geweest, gaf als antwoord op de afgevuurde vra
gen: Zal zo'n Rotjap op mijn motorbike rijden.
Never."
H. v. RAAYEN
In duizenden kawat-verhalen is „De Brug van Tamarkan besproken als een knooppunt van moed,
koppigheid, taaiheid, (galgen-)humor en beproeving, gekleed in de wonderlijkste ervaringen en lot
gevallen. Zoals een officier mij zei: „The bridge on the river Kwai? Pah! Kinderverhaalt,e! Hier
zien we de uit Madioen gestolen) brug na het bombardement van de gallieerden met op de voor
grond het begin van de houten noodbrug, die we er rechts nogeens apart op gezet hebben. „Lest
we forgetDit niet in de betekenis: nooit vergeten te haten, maar nooit vergeten hoe wij onver
slaanbaar kunnen zijn! (Foto's ingezonden door A. Tonjes)