i
TAWANAN Na DE OORLOG
10
DE SIK
KANIGORO II
In het begin van de oorlog woonden wij in Soe -
rabaja naast een grote reparatiewerkplaats, die
ciruk werd bezocht door Japanse legerauto's. Op
een dag, toen weer een aantal legerauto s er par
keerden, speelden onze kinderen met enige jonge
hondjes van een onbestemd ras.
Een groep Japanse soldaten vermaakte zich met
naar het spel dezer kinderen te kijken, zodat ook
de adjudant naar buiten ging om te zien wat er
gaande was, Deze, een ruige gebaarde kerel, stap
te resoluut ons erf op, zodat de kinderen gillend
van angst het huis invlogen. Rustig gebarend
groette hij echter met de hand en grijnzend riep
hij ons een „Konnitjiwa!" toe. Hierdoor kwamen
de kinderen eindelijk tot rust.
De Jap nam toen één der hondjes op en gebarend
vroeg hij in gebroken Engels en Maleis, of hij
de hond mocht hebben. De kinderen hadden hem
liever zelf gehouden, maar toen hun duidelijk werd
gemaakt, dat wij onmogelijk zoveel huisdieren er
op na konden houden, omdat wijzelf toch al zo
bekrompen moesten leven, stemden ze toch schoor
voetend toe, en juichend werden de pups in de
vrachtauto's geladen.
Sindsdien kwam adjudant Hikori Watanabé, alias
,,de Sik" want zo noemden de kinderen hem
al gauw éénmaal in de week met zijn fourage-
trein langs ons huis en nam dan altijd wat leef
tocht mede.
Op een dag kwam ,,de Sik op de fiets de hond,
die intussen al halfvolwassen was, terugbrengen.
Wij keken verwonderd op, maar toen vertelde
hij, dat zijn troep naar Papoea (Nw. Guinea) was
overgeplaatst en begrepen wij, dat hij het beest
niet mede kon nemen. Uit zijn binnenzak diepte hij
door zweet en vuil vergeelde foto's op en keek
hij naar de beeltenissen van zijn dierbaren.
Onze oudste dochter, die op dat ogenblik van
haar werk thuis kwam trachtte hem wat op te
beuren, maar ,,de Sik schudde mistroostig het
hoofd en zei profetisch: ,,Dit keer kom ik niet
terug, want de strijd tegen de Americano s moet
verschrikkelijk zijn!"
Net had hij dit gezegd, of sjokkende voetstappen,
die het erf opkwamen werden gehoord en een
vreemde Japanse onderofficier schreeuwde om de
„Onnah".
Klaarblijkelijk was deze kerel onze oudste dochter
gevolgd met kennelijk kwade bedoelingen.
Als door een wesp gestoken sprong ,,de Sik
grommend op en liep op de rustverstoorder toe.
Deze hevig geschrokken over de aanwezigheid
van een meerdere staarde met open mond ,,de
Sik" aan. die met twee forse welgerichte slagen
de schreeuwer knock-out sloeg.
Dit was het afscheid van de Sik, want nadien
hadden wij hem niet meer gezien.
Pas drie jaren later werden wij aan hem her
innerd, toen wij de naam hoorden noemen van
kapitein Watanabé, de Japanse commandant van
de marine-inrichtingen te Batoe-Porong op Ma-
doera. Bij de overgave namelijk van zijn onder
deel, nam hij als begin van de vernielingen een
handgranaat, verwijderde kalm de veiligheidspen
en hield het projectiel met beide handen tegen
zijn buik. Een uitbarsting en een mensenlichaam
zinkt vaneengereten op de vloer. Deze officier
was een broer van onze Sik.
Wat een tijd, wat een mensen!"
W. SCHARDIJN
Wij Madioense belanda's met 50 pet. of meer In
donesisch bloed in de aderen en daarom niet door
de Japanners geïnterneerd, en gedurende vier jaar
betoel-betoel kedjepiet tussen de Japs en de Indo
nesiërs, waren innig dankbaar en dolblij maar
de vreugde was van korte duur. In afwachting van
de Amerikaanse bevrijdings-troepen (die nooit
kwamen!) verzorgden we wagonladingen krijgge-
vangenen, als hun treinen stopten aan ons station.
Al hadden we zelf niet veel meer, een flink portie
eten en een warme dronk voor die ongelukkige
mensen moest er maar van af!
Toen in snel tempo kwamen achtereenvol
gens: de uitroeping van de Republik Indonesia, de
uitmoording van de Japanner, de boycot van de
belanda's, huiszoekingen door de Pemoeda's.
Zo werden alle Madioense belanda's verzameld in
het Ursulinenkloster, en toen de toestand daar na
enkele weken onhoudbaar was, werden ze verdeeld
over drie kampen; Djosènan (een oude bedelaars
kolonie), Kanigoro (een suikerfabriek) en een groot
huis in de stad zelf (van de familie Corbet). Ik be
hoorde bij de laatste groep.
Daar hebben we 't nog betrekkelijk goed gehad.
Maar toen de Pemoeda's dat huis zelf nodig had
den (als Hoofdkwartier of zo iets moesten we weg,
en er kon niets beters voor ons gevonden worden
dan een oude afgekeurde suiker-opslagplaats van
Kanigoro!
Het was een dubbele loods, en daar moesten we
met ongeveer 400 mensen in, hoofdzakelijk vrou
wen en kinderen. In elke loods maakten we drie
rijen „gezinswoningen" in de lengte-richting. (We
spanden touwen en hingen gordijnen, tafellakens of
beddespreien op. Daartussen waren twee lange
smalle paden uitgespaard voor „stadsverkeer
Gek genoeg, dat de „nette lui bij mekaar wisten
te komen in de „kleine loods zodat de „grote
loods" een soort van „volksbuurt" werd!
Elk gezin kreeg ook een plekje om te koken in
een grote bamboeloods, en dan was er nog een
kleine pasar-loods, waar een paar door de Pe
moeda's uitgezochte koopvrouwen om de andere
dag markt mochten houden.
Voor eigenaars van foto's, negatieven, foto
albums, poëzie-albums, 8- en 16 mm films
familie-films, die dit bezit achter moesten
'aten tijdens de Japanse bezetting op Java
in huizen, kampen, opslagplaatsen bestaat
nog de gelegenheid, van wat erna verzameld
kon worden vermoedelijk te Batavia, Ban
doeng, Soerabaia en de kampen Tjideng en
Tjihapit) inzage te krijgen ten huize van
Mevr. M. J. Hillerström, Lubeckstraat 103
fel. 398862, Den Haag.
Bezoekuren 's middags na 2 uur of s avonds
na 8 uur, ook op zaterdag en zondag, maar
alleen na schriftelijke aanvraag met opgave
van gegevens en postzegel voor antwoord,
of telefonisch 's ochtends tussen 89 uur
en zo spoedig mogelijk.
Badhokjes en W.C.'s waren boven een bestaande
flinke afvoergoot gezet, wat natuurlijk prachtig
was, zolang er voldoende water doorheen liep, doch
bepaald onverkwikkelijk voor neus en oog in de
droge tijd.
Kanigoro II was al direct het slechtste kamp van
de drie, het gemoed schiet me vol als ik terugblik
(wat ik daarom meer dan tien jaar halsstarrig heb
vermeden). Pas nu ik al een half jaar in Holland
zit kan ik het verdragen. Laat daarom één der
kampliedjes, in koppig zelf-verweer toen ontstaan
(we lieten ons niet kisten!) maar voor zichzelf
spreken:
KAMPLIED VAN KANIGORO II.
(1Ons eigen kamp heet Mooi-weer-kamp of
Kanigoro II:
Wanneer de zon maar schijnen wil is ieder
weltevrêe!
Maar, als de regen plast of druilt
En vieze klei-pap ons bevuilt,
Dan is ons kamp het Modder-kamp en
schreeuwt men ach en wee!
REFREIN:
Mooi-weer-kamp, Modder-kamp alias Kanigoro IV
Weg gezeur! Geen getreur!
Dan valt alles nog wel mee!
(2)Een pagger, manshoog, sluit ons in, en buiten
huist de wacht:
Maar het natuurschoon troost ons weer
wanneer de zonne lacht!
De gulden vrijheid mist men meer
Bij droevig-stemmend regenweer
Wannéér toch komt de goede tijd, zo lang door
ons verwacht
(DJOYOBOYO: slechts de levensduur van een
maïsplant
REFREIN:
(3) Het teven in de dubb'le loods brengt menig
ongemak:
Geschreeuw, gezang, geschrei, gesnurk, geschater
in elk vak!
's Nachts rennen ratten langs je heen
En bijten k.b.'s in je been: (is koetoe-boesoek)
Doch met een portie goed humeur heeft men aan
dat alles lak!
REFREIN:
AKELA
Onze foto's van het vorige jaar
doorbladerend zagen we opeens
ook TONG-TONG in ons mid
den. In de laatste tijd al zó'n re
gelmatige gast dat hij onopvallend
gezinslid is geworden. Het viel
deze keer natuurlijk op. omdat
we hier TONG-TONG zien in
ziin oude kleedje. Overigens: al
zijn de omstandigheden radicaal
leranderd. de ouwe geest van onze
verjaarsfeestjes is er nog steeds!
L. Kr.-B.
DE INDO ALS KOK EN DOKTER
Veel blanke krijgsgevangenen bij de Jap hebben
het leven te danken gehad aan de grote kennis
van spijzen en geneeskrachtige kruiden van Indi
sche jongens. Vooral als het in de kampen slech
ter ging worden, kwamen er Indische jongens in
de keukenstaf om nog meer nut uit voedsel te
halen. Op corveeën liepen vaak blanke krijgsge
vangenen in het kielzog van Indo s om te eten
wat zij aten. Het begon soms zo: bij de eerste ves
tiging van een kamp (en nog vrij veel voedsel)
minachting voor „those native Dutch" die wegge
gooide rommel aten, b.v. stelen van kangkoeng.
Een Aussie zei minachtend: „Back home we throw
it to the pigs!" (Thuis voederen we er de varkens
mee). Maar later waren ze er gek op.
Bij die troosteloze zoekpartijen naar eten in de
rimboe letten Britten en Aussies vaak niet goed
genoeg op als Indo's voedsel vonden. Er zijn er
nogal wat met lelijke buikpijn in de ziekenbarak
gekomen door giftige paddestoelen. Eén Aussie
zag een Indo kikkers vangen en verwerken voor
een maaltje. Hij zocht en slachtte padden en at
ze op en werd ziek. Een andere Aussie ving
een boenglon, vilde het dier en bakte het in
Stacomb (waarvan hij een tube zuinig bewaard
had). Toen we lachten, riep hij verontwaardigd:
"It's fat, isn't it?!" Maar hij werd er tóch be
roerd van. Maar wat hebben allerlei bladeren
tegen allerlei soorten van buikaandoeningen niet
fantastisch geholpen vaak!
DE R.