Een voorbeeld van perfecte Integratie
„THE PYJAMA GAME"
Japan verkeert ongeveer in dezelfde omstandigheden als Nederland: 1. een stijgend geboorteover
schot; 2. een relatief achteruitgaande produktie. Enige redding in de nood: goed gerichte emigratie.
Hierbij: a. financiële en morele steun; 2. aanmoediging tot cultivering van eigen waarden.
Toen op het eind van het vorige jaar Prins Taka-
hito Mikasa, broeder van de keizer van Japan,
een bezoek bracht aan Brazilië, deed hij dat om
een dubbele en zeer gewichtige reden: 1. de
400.000 Braziliaanse Japanners bezoeken; 2. door
dit bezoek de emigratielust naar Brazilië nog meer
aan te moedigen.
Dit bezoek van Prins Takahito viel samen met een
bijzonder feest: de herdenking van het feit dat een
halve eeuw geleden dat de eerste Japanse immi
granten voet aan wal zetten in Brazilië. Het waren
er 781 toen. Straatarme boeren met alleen patjols,
maar met een enorme werkkracht (een zo zeldzaam
voorkomende eigenschap in de tropen!). In 1916
waren er reeds 15.000 Japanners in Sao Paulo.
Al deze immigranten begonnen ongeveer op de
zelfde manier: als doodgewone koelie op de tal
rijke ..fazenda's" (ondernemingen). Daarna werden
zij halfbouwer, d.w.z. zij verbouwden voor ande
ren in ruil voor een deel van de opbrengst. Ze
spaarden flink en kochten zelf grond om weldra
verder te gaan als zelfstandige boeren.
Zij bepaalden zich niet tot de cultures van het
land (hfdz. koffie), maar introduceerden katoen,
djagoeng, rijst, sisal, zwarte peper, thee en na-
tuurlijk ook de zijderups.
Overal waar Japanners zaten, brachten zij werk
lust en welvaart. Achterlijke Braziliaanse kam
pongs veranderden in nijvere steden. In 1930 waren
er reeds 200.000 Japanners in Brazilië en hadden
een zeer belangrijke positie in de agricultuur, de
handel en de industrie van Brazilië. Toen werd ook
daar de kreet vernomen „Het Gele Gevaar! De
imigratie werd stopgezet tot de wereldoorlog toe
en pas daarna hervat.
Nu zijn er 400.000 Japanners volwaardige Bra
ziliaanse burgers) in Brazilië. Om een idee te geven
van hun belangrijke positie in het maatschappelijk
leven. In Sao Paulo vormen zij slechts 2 van de
plaatselijke bevolking, maar produceren niet min
der dan 40 van de katoenoogst, 60 van de
aardappelen, 85 van de tomaten, 70 van alle
overige groenten, 70 van de eieren. Ook als
vissers nemen zij een belangrijke plaats in: meer
dan 50 van de in de handel gebrachte vis wordt
opgebracht door Japanners.
Op industrieel gebied domineren zij eveneens: zij
hebben hun eigen textielfabrieken, maken vulpen
nen, porselein, dieselmotoren en montagefabrieken
van jeeps. Met deelname van Japans kapitaal wordt
er nu gebouwd aan een staalfabriek en een scheeps
werf.
Geen wonder dat Brazilië's ambassadeur zegt: ,,Ik
ben ervan overtuigd dat Brazilië nog veel meer
Japanse immigratie nodig heeft." (De Japanner
houdt zich in het nieuwe vaderland koppig buiten
elke politiek!)
Wij maken de fout (overigens begrijpelijk) om met
te veel bitterheid te denken aan de Japanners met
wie wij kennis maakten in de oorlog, de „Toyo-
regime-Japanners". Maar de ware natuur van de
democratische Japanner is veel gunstiger dan wij
denken. Hij is moedig. Dat hebben de Amerikaanse
Japanners-bataljons op het Europese strijdtoneel
bewezen. Zij zijn ijverig, klagen niet, zijn zeer
kunstzinnig en hebben een enorme pioniersgeest.
Brazilië is nog steeds een land van onbegrensde
mogelijkheden. Zo groot als het werelddeel Europa
minus Rusland heeft het nog steeds arealen zo
groot als Borneo en Sumatra, die volkomen on
ontgonnen zijn. Brazilië heeft hetzelfde klimaat
als ons oude Indië en is hoofdzakelijk bewoond
door Mestizo's (de Indo's van ons oude Indië).
Zeker zijn de levensomstandigheden daar aanzien
lijk slechter dan in ons .verloren Paradijs", maar
als wij ons spiegelen aan de Japanner: ,,daer is
waerachtig nog veel groots te verrigten" als
er ook maar meer medewerking was van de Ne
derlandse regering, die van de emigratie maar een
soort afschuifsysteem maakt of er geleerd over
discussieert.
Als wij zien hoe de Japanner zijn eigen eigenaar
digheden mee mag nemen en tot ontwikkeling
brengen (rijst, sisal), als wij lezen dat het Japanse
kapitaal bereid is tot participatie ah, ook wij
kunnen veel doen. Maar hebben wij wel dezelfde
,,dash" en branie van de Japanner?
De lezer begrijpe goed: de waarde van een burger
voor de staat wordt pas in tweede plaats bepaald
door zijn ras, kleur, geloof. Zijn waarde wordt
overal in de allereerste plaats bepaald door zijn
rol in het produktie-apparaat. Zoals in elk normaal
gezin is het bestaan een kwestie van tering en
nering. Tering, dat is verbruiken. Nering is pro
duceren. De repatriant in Nederland (ambtenaar,
gepensionneerde, steuntrekker) is over het alge
meen verbruiker, geen producent. Maar zeer
weinig gerepatrieerden hebben eigen zaken, fa
brieken, enz., die geld opbrengen.
Daar kan hij overigens weinig aan doen. Het
Nederlandse Procrustusbed van bepalingen en wet
ten t.a.v. vrije handel en produktie geeft de tro-
penman niet veel kans hier wat nieuws te brengen.
Het is overal herscholing wat de klok slaat. Als
de 400.000 Japanners in Holland hadden moeten
„integreren" zouden ze al lang drie voet onder de
koude aardkorst gelegen hebben. Want met alle
respect voor de „thuis-Hollander", te leren pre
cies zo te zijn als zij, dat is een verduiveld hard
maatschappelijk evangelie voor de Man uit het
Oosten!
T. R.
Ik heb de film van die naam nog niet gezien maar
heb mijn eigen voorstelling van zo n „Pyjama Ga
me". Een herinnering van jaren her.
Ik zie een blakang, zo n lange open galerij, ver
binding tussen hoofd- en bijgebouwen (op palen
met een pannendak erboven). Meestal stonden daar
de onafscheidelijke rotan luierstoelen of balé-ba-
lé's. Op de lange krosi males zat-lag mijn broer
altijd, vroeg in de ochtend tegen vijven, lekker in
zijn pyama. Op de balé-balé lag mijn andere broer.
Ook in pyama. De kippen kwamen dan tokkelend
naar hen toe; ook de duiven kwamen aangevlo
gen. Voor de gezelligheid.
Elke dag begon bij ons thuis zo.
De pyama bleef lang aangehouden, liefst de hele
dag. Ook in de avond. Soms kwam er visite de
buren bijvoorbeeld ook in pyama. Geen dassen,
no-iron-overhemden, terlenka of nylon broeken.
Nee, niets is er prettiger dan zo'n eenvoudige ka-
OP DE TRAM.
„Dag Lies! Wat heb je? Griep?"
„Niet. Poempet."
„Poempet? Je bedoelt moempet!"
„Niet. Poempet."
„Wat is dat?!"
„Ach ja, zo'n opgepompt gevoel als je weet wat ik
bedoel
„Ja, Wat doe je ertegen?"
„Semboer."
„O goed. Nou beterschap ja."
„Dank je wel!"
PISANG.
's Morgens half zeven, wachtend op de tram naar
kantoor. Donker, koud, gerimis, kragen hoog, han
den in de zakken. Drie Indischmannen staan zwij
gend in de étalage van een groentenzaak te kijken.
Zegt er eindelijk één: „Ik weet naar wat je kijkt."
De ander: „Naar wat?"
De eerste weer: „Pisang
De tweede smalend: ,Boh! Piiiisang! Banaan!
Nummer drie: „Pisang laen matjam dong!"
Nummer twee: „Itoe dia! Pisang radja!"
Nummer drie: „Kembor!"
Nummer één: „Tandoek!"
Nummer twee: „Reboes!".
Nummer drie: „Nee, als reboes, pisang kepok!"
Nummer één: „Niet. Pentjèt en dan bakar!
Alle drie raken in vervoering. Komt een nummer
vier droogjes op de proppen: „Als de heren niet
oppassen, zijn ze allemaal de pisang, want de tram
komt al aan!"
(Ketepok-ketepok-ketepok!
Op een andere les: „Dus, Zacharias, Mozes sloeg
met zijn staf op het water en toen „En toen
nat, juffrouw!"
toenen pyama met een heel eenvoudig streepje,
luchtig en vrij. De vrouwen hadden een luchtige
house-coat.
Je was gelukkig en tevreden. Wat een verschil:
nu het 'altijd te late opstaan, de koude kamers,
het aantrekken van veel kleren en dan nog een
zware jas er over heen, het jachten naar kantoor
met toen het gemoedelijke vroege opstaan en
ineens buiten zijn, het eerste hanengekraai, het
tjetterend wakker worden van de mussen in de
dakgoten en de koetilangs in de manggaboom, het
voeren van de dieren.
En buiten de eerste tjikar die voorbij kwam, de
zware stap van de stieren, het klingelen van de
zware koperen bellen, het dromerige liedje van de
man op de kar ook alweer in pyama
Het denken aan deze ochtenden, dat is mijn Pyja
ma Game.
MEVR. M. C. HOFF.
Dat waren nog eens vrije dagen
(hier zijn alleen maar snipper
dagen): vrij van alle plichtple
gingen, vrij van zelfs kleren. Een
hele dag in pyama zelfs als
er kennissen komen („Pak stoel,
neem sit, luitjes!"), die goeie ouwe
koffergrammofoon met zwengel
(hoef niet liesstriek), de zoete
foto's van Lilian Gish, Pola Negri,
Vilma Banky, Rudolph Valen
tino, de tweestemmige mandoline
ah hoe leefden wij volgens het
devies van Dominguin: „Doe de
hele dag niets en rust daarna
Soms, Hollandse lezers, soms
dat er ook gewérkt kon worden,
daar spreekt Indonesië nóg van!
Maar als we rusten, dan rustten
we ook „driedubbelovergehaald"!
(Foto Emerka)