1 '1& i' Ira Een poëtische klank in Tong-Tong W 4 .w-.i - i.| df iJ Theatre Eternite De Taal der Dieren R. Drie godinnen van de rijstbouw? Nee, zo maar drie meisjes uit de grote stad één onvergeeflijke en gelukkige dag buiten in de oedik. Hoe ver liggen deze dagen weer achter ons. En toch, hoe sterk en warmtegevend leven ze nog in onze herinnering! Zullen wij dan ooit willen en kunnen vergeten? Is in dat haar niet een bloem van de „ki-pait", zoals de Soendane- zen zeggen, die grote gouden bloem in hechte, rijke paggers vol van die biltere en toch opbeuren de en sterkmakende geur? Hoe vol symboliek was het leven daar! Tjalie krijgt van zijn jongere lezers regelmatig gedichten toegestuurd of pogingen tot dichten. Zelf in zijn jeugd zich nogal eens bezondigd hebbend aan rijmen en dichten en nu nog steeds een groot minnaar van goede poëzie, is hij door al die verzoeken om een oordeel wel aangenaam getroffen, maar voelt zich toch niet dichtkunstenaar genoeg om een werkelijk oordeel te kunnen vellen. Ook voel ik me in al die moderne poëzie vrij ongemakkelijk. En dan begint er een stemmetje in me te spreken: ,,Je bent ouderwets, man. Van de moderne dichtkunst snap je geen zier. Misschien is dat zo. Misschien ben ik in mijn opvattingen over poëzie ouderwets, al blijf ik mij op oude grondwaarden beroepen, die ook in uiterst moderne dichters voortleven als Robert Frost en T. S. Eliot. De waarden zijn deze: 1. een dichter moet wat te vertellen hebbn; 2. rhythme, metrum, rijm zijn niet toevallige, maar wezenlijke waarden van poëzie. Men kan ze niet zo maar afschaffen. Ik zal af en toe op deze jonge poëtische stemmen in TONG-TONG ingaan, omdat ze tenslotte ook een wezenlijk element vormen van het Indische denken en voelen. Ik hoop dat er eens een jonge Indische dichtgroep kan ontstaan met originele en mooie waarden. Hier is een simpel begin: INDISCHMAN. Hier een ander: Indischman Tjampoeran Indischman Zwarte man Indischman Witte man Indischman Bruine man Indischman Gele man. Bangsa-koe Rasjetoe Bangsakoe Waarnaartoe. Indischman Braz'liaan Indischman Iriaan Indischman Canadees Indischman Afrikees Indischman Yankeeman Indischman W .N.-man Indischman T otokman Indisch volk Vroeger niet Wie Uw tolk Nu ook niet Eigen volk Straks ook niet Sinjo volk Isterniet. GEDICHTEN. ALLAN U. R. BACH. Dit gedichtje is zó simpel, dat het haast kinderlijk maakwerk lijkt. En toch is dat juist een goede start in de poëzie. Alle kunst is eenvoudig en eerlijk en pas daarna schoon en verheven. Wie beginnen wil met het schone en verhevene, komt meestal bedrogen uit en verliest zich in nietszeg gende cliché's en bombast. Dichten is praten over wat je vertrouwd is, wat je het innigst bezig houdt. Hier is een jongen aan het woord, die misschien al jaren lang met de vraag rondloopt: wie en wat ben ik toch? Die eindeloos herhaalde vraag (als de gebedsmolentjes van de Thibetanen met het eeuwige monotone „Om mani padme hum, om mani padme hum...") is plotseling zijn vingers uit gevloeid in een gedicht. Zonder de minste pretentie, zonder dramatiek, zonder enige vorm van mooi- praterij. Dat is goed. En kijk, rhythme en rijm zijn hoe simpel ook meteen aanwezig. Ook heeft Allan wat te vertellen (het kan gebeuren als half- spottend aftelrijmpje en het kan gebeuren als ge laden voordracht met een komisch, maar toch tref fend slot-effect). We zien hier een „displaced person" (één van de vele miljoenen in deze super- de-lux-beschaving!)die zijn broertjes en zusjes verstrooid ziet over de hele aarde, niet weent en weeklaagt, niet demonstratief met zak-en-as loopt, maar beradend een besomming prevelt die méér treft dan welk pathetisch werk ook. Ik houd niet van gedichten Ze trekken allerlei gezichten Gekwetst, verloren of hooghartig Mompelen ze hun rijmende gebeden Als monniken met een vals gebit. Zorgvuldig uitgekozen woorden Gekamd, gewassen en geschoren Springen spinnend op je schoot Wat wil je dan schat je? Melk en brood. KREKEL. Als we ons realiseren dat dit gedichtje geschreven is in een oprecht verzet tegen het gangbare gedicht, dan treft het des te meer dat ondanks een koppig verzet tegen rijm en metrum tóch een zo positief metrum waar te nemen is, dat dit „ding" zonder meer een gedicht genoemd mag worden. Een ka raktertrek van goede poëzie: het gebruik van tref fende metaforen (vergelijkingen zoals een rivier vergelijken met een zilveren lint, enz.) is hier haast adembenemend goed gerealiseerd: die mooie niets zeggende gedichtjes vergelijken met monniken met valse gebitjes! Het flik-vlooierige netjes „gekamd, geschoren en gewassen" zijn van mooie (maar dooie) gedichten, die zoet spinnend op je schoot springen en toch eigenlijk alleen maar melk en brood vragen, n.l. LEVEN en waarachtigheid! Eerlijk gezegd ben ik een beetje ontdaan over dit goede werk van beide „amateurs" in het „dichtvak". Als dit al zo goed is, hoe goed zal de som van Indische poëzie kunnen zijn, als zij eenmaal ont waakt! Prof. v. d. Pijl zou misschien bij dit laatste gedicht vol bewondering uitroepen: „En dan te bedenken dat dit beestje Krekel dit schone geluid voortbrengt door de dijen tegen elkaar te wrijven!" (waar immers onze djangkrieks hun schone ge- kriek mee veroorzaken!). Een wenk: Ga in hemelsnaam NIET zeggen: nou ga ik effe iets MOOIS op papier zetten want dan gaat het gegarandeerd mis. Blijf dus af van zulke vervelende cliché's als tropennachten, vul kanen, melatigeuren, moedershaarwrongen blijf met je blote voeten op de koele vloer van onze goede achtergalerij en dan wordt het vast goed. En Allan en Krekel, niet hollen, sabar blijven! TJALIE ROBINSON. ONZE VREEMDE AFKOMST Het gaat over dat stukje over een Nkrumah Tong-Tong-lezer (T.T. no. 15). Verder gaand las ik de naam Enkoroma. En die naam had voor mij een geweldig bekende klank. Mijn vader (Kruysboom) zei altijd tegen mij: „Als het „Wien Neêrlands bloed enz.gezongen wordt, verwijder je dan, want geen bloed bevat meer vreemde smetten dan het jouwe!" Nu komt het. Mijn vader (Kruysboom), zoon van Kruysboom (Kap. v. h. N.O.I. leger) en Rappa (dochter van Rappa, Spaans-Portugees, naar Ned. Indië gekomen en Enkoroma). Een broer van mijn grootmoeder is getrouwd met een vooraan staand Brits-Ind. (India's) meisje. Een broer van mijn grootvader was Belgisch (of Zuid-Nederlands) dominee en had als embleem een opengeslagen bijbel met daaroverheen het Kruis. Mijn vader en ik hadden het vaak over die vermenging en dan zei hij: „Zeg maar Enkoroma Koffie, want wij zijn beiden dol op koffie, en dat is toch de beste koffie gebleken, ook als plant op Java". Gisteravond hebben wij een bespreking of liever een beschrijving gehoord van één van de witte pa ters, die bij een missie voor Afrika werkzaam was, maar voor zijn gezondheid naar Holland terug moest. Hij is van Spaans-Joodse afkomst, maar sprak vloeiend Hollands. Die had het o.a. ook over Ghana of zoals wij het vroeger noemden: de Goud kust. En op een gegeven moment had hij het over de president van de nu in een chaos levende repu bliek. Daar had je nu die naam weer, dat was nu mijn afstamming. Maar als alle „Merdeka's" ging het hier ook niet zo best. Gek hè, dat een wereld, die zo groot is, zo klein kan zijn. Mevr. v. DIJK-KRUYSBOOM. Tot onze grote spijt moet de voortzetting van „Theatre Eternite" één keer blijven liggen wegens zeer bijzondere omstandigheden. In het volgende nummer zetten we de serie weer door. Vroeger heel lang geleden had de haan, behalve zijn sporen ook nog horens terwijl de geit ze toen nog niet had. Maar de geit moest op een mooie dag naar het bal toe heeft ze na veel bidden en smeken de horens van de haan weten te lenen. Zij zou ze de volgende dag weer keurig terug brengen. Maar geiten schenen toen zeer onbetrouw baar te wezen. Ze bracht ze in elk geval niet terug en behield de horens omdat ze overal waar ze kwam om de horens werd geprezen. Daarom roept de haan nu nog teeds: 'n die soengoe koe (waar zijn mijn horens). De geit so'm béén (morgen) en dan komt de koe als vredeverstoorder met: odjo' kè 'no (niet geven). NONO Uitstekend! Bis, bis, bis zulke verhaaltjes! AL TE MOOI. Het verlangen om al te mooi Nederlands te praten, brengt sommige mensen wel eens in moeilijkheden. Meestal zegt men een keertje te veel wat men zeg gen wil. En een andere keer worden gedachten „gekotjokt": „Dag mevrouw, is mijn heer de Vries thuis?". „Het spijt mij, maar mijnheer de Vries is niet tei plaatse aanwezig." „Nou zeg, ik smeer hem maar van door!" „Ja, tot wederziens bereid!" K. L. Onlangs stond ik bij een halte te wachten, toen er ook twee keurige Indische meisjes aangestapt kwamen. Ik kon hun conversatie niet verstaan, maar opeens woei de wind een brokje heerlijk oud- Betawies naar me toe: „Kapan Si Anoe al heee- wees!"

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 4