PLANTERSCARRIÈRE „IN A NUTSHELL" WAAROM? In dit eenvoudig relaas van een jonge Nederlander die eind vorige eeuw als plantertje naar de Oost vertrok, vindt de lezer alle aspecten terug van het poniersleven uit vroeger dagen. Zonder enige opsmuk. Met een warm hart en grote trots. Het jonge plantertje is intussen veteraan geworden, een „oude tijger" zo gezegd. Tambah oemoer banjak lagi, mijnheer Utcrmark! Ik herinner mij nog heel goed het feit, dat ik in december 1896 als 22-jarige wederom naar (zoals het toen heette) Ned. O. Indië vertrok met een aanstelling in mijn zak als jongste employé op één der belangrijkste bergcultuurondernemingen van Java in het Malangse. De zeereis met de „Burgemeester den Tex" van de Stoomvaart Mij. Nederland te Amsterdam, ka pitein de heer Bruijns, verliep naar wens. Het was donker, mistig enstormachtig weer op de dag van ons vertrek. Ik reisde le kl. (toen nog achterin het schip). Dé hutten waren met kaarslicht ver licht. In de Golf van Biscaye ging de „Burgemees ter den Tex" heftig te keer. Het was, zoals men nu zou noemen een notendopje, pl.m. 3500 br. reg. ton; vlaggeschip van de Mij.! Risico's. Vrijwel niemand bleef gespaard van zeeziekte, uit gezonderd mijn vriend K., mijn persoon, enige an dere passagiers en het personeel. De heer K. had evenals ik een aanstelling gekregen op een berg- cultuuronderneming, evenwel in het Kedirische. Hij heeft niet lang daar gewerkt, want op een dag bij het terugkeren van de administrateurswoning naar huis, waar hij als gewoonlijk kasgeld ging halen voor uitbetaling van het volk, werd hij op een afgelegen plek van de weg vermoord en van zijn geld beroofd. Het lijk werd in een diep ravijn geworpen. Begin januari 1897 kwam ik op mijn standplaats aan en werd te werk gesteld onder de hoofdem ployé, die met een stuk oerbosontginning Was be last. Mij werd opgedragen het terrein in kaart te brengen en aan de bevolking uit te geven! Vóór mijn vertrek naar Java had ik mij bekwaamd in de kartering van terreinen (landmeten en water passen) onder leiding van een beëdigd landmeter. Eenzaamheid. Om nu niet verplicht te zijn grote afstanden vice versa het bosterrein en mijn vaste standplaats te lopen, liet ik in een paar uur tijds een hutje opzet ten van bamboe met als vloerbedekking een ge vlochten bamboemat. Vier inlandse wakers sliepen twee aan twee voor de hut bij een vuurtje met een hond. Deze hond is op een nacht door een panter weggehaald. Het is merkwaardig, dat de mensen ongedeerd gebleven, alhoewel de hond vlak achter hen lag. Grote kudden Bantèngs (wild rund) zwierven op het terrein rond. Schuwe beesten, die mits niet aangeschoten, wegvluchtten bij nadering van men sen. Een collega van mij (de heer A.) zag kans een stierkalf te vangen, dat later als volwassen stier nog heeft bijgedragen ter verbetering van de veestapel in de omliggende dessas. Na enige jaren op de reeds genoemde onderneming te hebben gewerkt, werd mij een voordeliger po sitie aangeboden in Zuid Banjoewangi, waar nog grote complexen oerbos op ontginning wachtten. Gastvrijheid. Ik vond logies bij mensen, wonende aan de Staats spoorhalte langs de lijn naar Banjoewangi. Aan de bosrand van het door mij te ontginnen terrein, trok ik een hut op van 6 x 8 m., maar nu op palen vanwege het min of meer drassige terrein. In die streek krioelde het van tjèlèngs (wilde zwijnen). Koningstijgers kwamen daarbij ook veelvuldig voor Men kon ze dagelijks vervaarlijk horen brullen op een heuvel dicht bij mijn terrein, dat later ook onder de hakbijl zou komen. Het terrein pl.m. 200 Bouws groot (één B. is ongeveer 0.7 H.A.) had ik opgemeten en verdeeld in complexen van pl.m. 5 Bouws, om aan de bevoking, die ik uit de bewoonde streken had aangebracht, ter ontgin ning uit te geven. Gevaren. Op een morgen, toen ik mij op de hoogte wilde stellen van de gemaakte vorderingen der boskap pers, en dieper het bos in moest gaan, zag ik op weg daarheen, op het hoofdpad, waarop de zij wegen uitkwam, een hoop faeces (nog vers) als afkomstig van een kalf liggen. En terwijl ik mij naar de mandoer, die mij begeleidde, ter informatie omdraaide zag ik ons ineens geplaatst voor een reuze koningstijger, die bleef staan, mij aangrijn zende met open muil, aanstaarde enlangzaam, na het uitstoten van een vervaarlijk, maar kort gebrul, naar de andere kant van het pad liep en verdween. De tijgers hadden in deze contrijen nooit honger, omdat ze zich ruimschoots te goed konden doen aan de als mieren uit de grond ko mende wilde zwijnen. Ook is mijn ondervinding, dat groot zowel als klein wild, mits niet aange schoten, vluchten bij nadering van de mens. Op mijn verzoek werd dichtbij de plek waar ik de tijger had ontmoet, aan de bosrand door wijlen de heer L. (bekend tijgerjager), een geitje gesta- tionneerd, dat enige dagen na stationnering, door een tijger was aangevallen, gedood enaange vreten. Wij besloten onverwijld (binnen 12 uren) een „goeboeg" (huisje op palen) bij het cadaver op te trekken en vóór het aanbreken van de duisternis erin plaats te nemen. Een grote petroleumlamp („mllioenenbrander", zoals wij toen zeiden) werd boven het cadaver geplaatst. Na het invallen van de duisternis werd ons geduld niet lang op de proef gesteld, want een reuze ko ningstijger kwam langzaam en uiterst voorzichtig aangeslopen; schichtig en zenuwachtig met de staart kwispelend. Het duurde nog tamelijk lang voordat de tijger zich op het aangevreten cadaver wierp om het verder het bos in te slepen. Nog even gewacht en daar viel het schot uit de Winchester van de heer L. De tijger bleef roerloos liggen. Nooit zal ik het moment van het aansluipen van de prachtige tijger vergeten, die zich absoluut niet bekommerde om het felle schijnsel van de lamp. Een brok natuurgebeuren, dat mij eeuwig zal bij blijven. De lengte van het ondier was gemeten vanaf het puntje van de neus over de volle lengte van het lichaam, tot aan het uiteinde van de staart pl.m. 2.60 m. De heer L. is later op de olifantenjacht in Midden Afrika, vanwege het falen van zijn anders zo secuur schot, door een z.g. „solitair" gedood. D. O. UTERMARK. Wij schreven de heer Uiermark of deze L. de be faamde Ledeboer was en zo ja, waarom alleen volstaan werd met het initiaal er zijn tal van Indische „djago's" die dwars door hun initialen overal herkend worden!) en ontvingen het vol gende antwoord: L. was inderdaad Bèr (Bertus, Bernard?) Lede boer, die indertijd naast mijn ontginningsterrein in het B.'wangische (halte Kempit S.S.) aan een oer bos ontginning bezig was. Een goede vriend van mij (iemand met zeer eigenaardige eigenschappen), Het onvermoeide paardje 'die onvergeeflijke sobatl), de eenvoudige employees woning, de geurende ro zen, de vriendelijke kebon hoe veel meer waard was dit alles dan alle sociale zekerheden van nu! Hoe missen wij die ui- muntende levenstrek van toen: branie DE GEUR UIT HET OOSTEN. Weet je, ditzelfde geval kan je op een wille keurige plaats ook overvallen. Een bushalte b.v. Zo stond ik laatst met man en kroost bij de tramhalte van lijn 4 bij het Staatsspoor in Den Haag, toen mijn man tegenover de Halte las: „Hotel Melati", vraagt ie: „Wat is dat „melati?" (Hij was 4 jaar in Indië, maar heeft kennelijk geen belangstelling gehad voor welriekende bloe metjes). En terwijl ik hem de bloem beschrijf, (ah! je ruikt haar als 't ware!) zie ik een dame naast mij van houding veranderen, een verheugde blik, iets van verwantschap, ofschoon je elkaar hele maal niet kent, een verlegen lachje en dan zie je; ha! ook een Indische, ook een boeleh net als ik, maar onmiskenbaar Indisch! En je hart gaat open! Sentimenteel? Nou ja, soedah! NANCY v. C. Vraag: „Tjalie, waarom kom je evenals zóveel In dische orgaantjes niet op voor onze rechten? Wij moeten toch krijgen wat wij verdienen?" Antwoord: ,,U bent blijkbaar een goed mens anderen zouden misschien de galg krijgen als ze kregen wat ze verdienden Tjalie niet uitgezon derd. Maar als goed mens bent U branie genoeg om zélf voor uw rechten op te komen en dan nog tijd vinden om uw buurman te helpen bij zijn strijd om recht. Dat is genoeg. Laat TONG-TONG werken aan het wegwerken van galgjes: het kwe ken van verdraagzaamheid en offervaardigheid.' die ik al jaren kende (eerste kennismaking in het Malangse) uit mijn employeestijd aldaar. Ik heb geen reden om zijn naam te verzwijgen. De u toegezonden foto heeft betrekking op een employé's-afdeling in het Malangse, (dus vóór mijn ontg. in het Banjoewangische waar ik in 1899 (7) ook een oerbosontginning had!). Banjoewangi was pas in 1908-1910, te voren had ik de oerbos ontginning van „Kali Selogiri van waaruit ik de lichten van Straat Bali kon zien. Dit bosterrein moest ik mei de kaart in de hand, vanaf de Gouv. weg. traceren. Later zal ik gaarne uit mijn Adm. tijd 1910-1930 van „Soember Gesing" (Malang- sche) enkele belevenissen publiceren. Natuurlijk heb ik Teun Ottolander met zijn Ma- doerese vrouw gekend, daarbij nog heel veel andere planters en B.B. ambtenaren. Ook „Koning David Birnie" van Djember! Zijn broer was Mr. Willem Birnie (Kantoor Mr. van Troostenburg de Bruyn Mr. van Houten). Mijn broer Mr. A. Utermark was ook geïnteresseerd in dat kantoor (Soerabaja). De laatste ging later over naar de R. Macht (Gouv.) en was o.a. Pres. v. d. Landraad in Ban tam en Soekaboemi. Schoonvader van mijn broer was de bekende Mr. D. Mounier (S'b.), die later zijn bosconcessie (Dja- tiroto) Tanggoel S.S. aan de H.V.A. heeft ver kocht, (eerste Adm. Wirix). Nu, soeda taoe banjak, wis wero kabèh (akèh), sampoon menigo sedojo (sedanten katah). D. O. UTERMARK.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 5