KINDEREN VAN PA v, 8 „De Espabrik fan tnenir Sefaljee Vaak werd mij de vraag gesteld waarom ik, geboren Magelanger, die Pa van der Steur zo goed heb gekend (Pa nam mij bij mijn geboorte in zijn armen en ik was zon beetje zijn „anak mas"), in Tong Tong niet de anecdoten en de ups and downs vertel over de oud-ingezetenen van mijn ge boortestad en in het bijzonder van onze Pa van der Steur. WaaromWel, vertellen als wij onder vrienden zijn is nog heel wat anders dan dit op schrift te stellen voor een publiek die Magelang niet of nauwelijks kent, behalve dan dat daar het ge sticht stond van de alom bekende kindervriend Pa van der Steur. Enfin, ik zal toch maar een poging wagen. Pa van der Steur was een huisvriend van ons sedert hij in het begin der negentiger jaren, on geveer gelijktijdig met mijn vader, in Magelang kwam; de heer van der Steur om te werken onder de mindere militairen, voor wie hij steeds een grote sympathie heeft gehad, mijn vader om het ijs- en limonadebedrijf van grootvader over te nemen. Enige jaren tevoren werd n.l. het garnizoen van Willem I (Ambarawa) overgebracht naar Mage lang en de bevelvoerende kolonel ried grootvader, die in 1883 te Ambarawa een ijsfabriekje was be gonnen, aan in Magelang eveneens een ijsfabriek te bouwen. Magelang, in die tijd niet meer dan een dorp waar slechts enige gepensioneerde militairen woonden, werd aangewezen als garnizoen voor Midden-Java en ging daardoor een betere toekomst tegemoet dan Ambarawa. De gepensioneerde militairen, die er woonden wa ren grotendeels van vreemde nationaliteit, o.a. Fransen, Belgen Duitsers enz. Deze mannen had den de oorlogen van Atjeh, Lombok, Boni enz. meegemaakt en als kleine jongen was ik natuurlijk verzot op de verhalen die ze mij uit hun diensttijd vertelden. Toen onder de Europese Staten werd overeenge komen, dat geen buitenlanders in het leger dienst zouden mogen doen en de militairen van vreemde nationaliteit werden gepensioneerd gingen deze man nen niet naar het vaderland terug. Java was in die tijd een waar paradijs. De levensbehoeften waren goedkoop; geen winter en dus geen dure verwar ming en winterkleding hadden ze nodig. Ze koch ten een stukje grond in de kampong, bouwden er hun huisje, namen een Javaanse huishoudster die hen trouw diende en goed verzorgde en waren ge lukkig. Ze kregen kinderen, die op school Neder lands leerden en thuis met vader en moeder Maleis spraken. Maar welke nationaliteit hadden deze kinderen? De moedertaal van de vader kenden zij niet eens. Dit probleem werd opgelost door de z.g. „Overgangsbepaling van de Wet op het Neder lander- en Nederlands Onderdaanschap" van 1 juli 1893, hetgeen bepaalde dat kinderen van buiten landers, in Indië geboren vóór genoemde datum, de Nederlandse nationaliteit bezaten; zij die daarna werden geboren, behielden de nationaliteit van de vader. Het gevolg hiervan was, dat vele buiten landers kinderen hadden van twee verschillende nationaliteiten of van dubbele nationaliteit. Zo bezit ik als zoon van Franse ouders de dubbele na tionaliteit, daar ik een paar maanden vóór het van kracht worden van genoemde wet werd ge boren, maar tevens door vader werd aangegeven bij het Franse consulaat. In die gelukkige oude tijd bestond er geen naijver, geen afgunst onder die mensen. Mannen van ver schillende nationaliteit en geloof leefden in de beste verstandhouding en hielpen elkaar ingeval van moeilijkheden bij een hunner. Zo gebeurde het dat mijn vader op een dag de heer van der Steur in zijn huisje op Menowo, waar later de Duitser Bert ram woonde, opzocht en hem berichtte dat de Italiaan Papollo was overleden. Ze bespraken sa men wat ze met de weeskinderen zouden doen. De heer van der Steur begaf zich onmiddellijk naar de kampong en nam de kinderen „voorlopig" in zijn huisje. Dat „voorlopig" werd „voor goed", terwijl nog meer weesjes de familie Van der Steur kwamen uitbreiden. En zo werd de „heer van der Steur" voortaan de alom bekende en beminde „Pa van der Steur". Dat was in ons geliefd geboorteland. En nu in Holland. Op een dag nam ik de tram aan de Frankenslag en aangezien ik rookte bleef ik achter op het bor des staan (het waren nog de oude wagens op lijn 8). Aan de Esplanade stapten een viertal Indische families in de tram. De dames met hun kinderen gingen binnen zitten, maar de heren bleven achter op het bordes staan. Plotseling hoorde ik een mij welbekend taaltje: het Steurtjesdialect dat de heren onder elkaar spraken. Ze waren dus ex-stadgeno ten en door onze wederzijdse „Pa" zo'n beetje familie van mij. Ik vroeg hun of ze al lang in Holland waren. In keurig Nederlands vertelden ze mij dat ze nog geen twee maanden geleden uit In donesië waren gekomen en in Noordwijk waren ondergebracht. De een kwam uit Cheribon, een andere uit Semarang. „Maar jullie waren vroeger in Magelang", zei ik. „Ja, mijnheer, wij zijn van het Gesticht van Pa van der Steur". „Ik ben ook van Magelang en jullie zullen mij dikwijls bij Pa hebben gezien". „Wie is u, mijnheer?" vroegen ze allen tegelijk. Ik noemde mijn naam. Ze drukten mij verheugd de hand en een hunner wendde zich tot de dames in onvervalst Steurtjestaai: „Zeg lui, jullie weten ouwe heer deze wie?" ..Löh, wie die?" „Menir Sefaljee van de espabrik jang geef ons li- moon". Het was n.l. bij ons traditie van vader op zoon om alle kinderen van Pa op zijn verjaardag (10 juli), op de beide Kerstdagen en op Nieuwjaar elk op een fles ijsgekoelde limonade te tracteren. Ook de dames kwamen achter staan. Vragen werden over en weer gesteld, o.a. hoe het stond met mijn fa brieken. Ik vertelde hun dat ik in 1949 nog een laatste maal in Magelang ben geweest om te trach ten mijn fabrieken weer in bedrijf te stellen, maar ze geheel vernield vond, zoals het grootste deel van de stad. Ook van het gesticht van Pa bleef nagenoeg niets meer over. Tijdens de 2de politio nele actie, toen de K.N.I.L.-troepen naar Magelang oprukten, werd alles in brand gestoken en grondig vernield. Van onze vriendelijke en schone stad Magelang bleef niets over, overal puinhopen, een troosteloze aanblik. Maar enfin, het leven gaat door en we mogen niet teveel toegeven aan heim wee naar ons verloren paradijs. R. CHEVALIER. KOEWE RANDJANG EN MEETKUNDE. In onze klas zat ook Lie Bok Seng, een beschei den jog, kende z'n lessen altijd steengoed en was voor zijn hulpvaardigheid tijdens proefwerken een ware rots. waarop velen van ons steunden. Tahoen Baroe Imlek naderde. Mijn buurman zei hem voor de grap: „Awas loe, Lie, als je geen koewe Tjina meebrengt!" Laat hem warempel met koewe Tjina aankomen, niet een stukje, maar een hele toren. Vlug verdeeld voor de les begon. Proefwerk meetkunde. En wij stiekum aan het schransen. Op de voorste bank zat Tjokro, ook zo'n druif. Hij keerde zich half om en liet zijn achterbuurman zien hoe hij met koewe Tjina alle hoeken van zijn proefwerkblaadje bewerkte. Goed voorbeeld doet goed volgen en na afloop haalde een van ons met ongekende precisie de blaadjes op. De volgende dag was het natuurlijk niet leuk, want „ik kan die blaadjes niet van mekaar halen en je krijgt allemaal een nul." V. N. M LESSEN VOOR HET LEVEN. Niet alleen van school, maar ook van onze me demensen hebben wij veel geleerd. Hiervan spreekt dit brieffragment vol dankbaarheid.) Heus, ik heb gedurende die tijd geleerd en veel geleerd van een doodgewone Djakartaan, een zekere Anthonijse. Zijn broers reden als ma chinisten op de S.S.-locs van Djakarta naar Ban doeng v.v. en hij zelf was stoker. Maar dat wa ren ook rijders eerste klas. Je kan jezelf voor de oorlog nog herinneren wanneer de trein een sta tion binnenliep om uiteindelijk te stoppen dan kon je rustig een glas water, tot de rand toe gevuld, voor je op tafel hebben staan, zonder dat er één druppel over de rand kwam. Waarom? Omdat ze anders boete kregen. Ja, ik ken nog een paar andere machinisten zoals Spel, die broer van die krontjongspeler en die ke rel die bij de familie Fransz in de Yap Djened- weg in huis woonde. Dat waren niet van die machinisten zoals hier. Want als hier de trein er gens binnenloopt, dan word je als bier pletok door elkaar geschud. Kan je niet over deze mensen een stuk schrijven in de T.T.? Ik heb ze vaak gezien, wanneer ik op weg naar school op het viaduct van Meester bij de Centrale Bioscoop stond te kijken, wanneer de Bandoeng expres voorbij kwam donderen. Ik stond dan op een der vluchtbalconnetjes en herkende ze dan al op een afstand. Wim Spel aan zijn rode machinezakdoek om het hoofd geknoopt of Anthonijse I met een K.W.S.pet diep in de ogen getrokken of Antho- se II met een geruit hemd en dan de yell waar je als jongen van kon glunderen over zoveel stoer heid: „Hé njo, sabar!" Ja, als ik daaraan terug denk, dat ik toen met de gedachte rondliep, straks als ik groot ben word ik ook machinst. En dan zie je je zelf al met zo'n pet op je kop en liefst zo zwart mogelijk van de olie en steenkool- gruis H. A. BOON IN DE BUS Meproo pan Dam stapt op de bus in Zeist en zegt tegen de conducteur: „Dah menir. Ik koopen kart- jies voor de bil heen en weer.' Conducteur krioek- krioek sijn kop. Indische heer helpt: „Mevrouw wil een retourtje naar De Bilt." MEVR. J. C. HENDRIKS. Oosterse danskunst aan huis de nasale zang stem de roffelende bedoek vijf minuten voor een dubbeltje eerste klasse zitplaats op de voorgalerij, in pyama en op sloffen, in een lek kere rotanstoel en met een glas stroop klapa kopwr tsk, tsk, tsk! Wat een levenl

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 8