OFFICIERSVROUW
9
op het eind van de vorige Eeuw
Deze eenvoudig brief vertelt meer van leven
en lijden van ons wakkere leger in Indië
omstreeks de eeuwwisseling dan duizend
krijgsverhalen en rapporten. Dat ooit de his
torie van de Nederlander in Indië geschre
ven moge worden! Dat wij nooit vergeten!
Hoeveel officiers- en soldatenvrouwen zijn
ware Florence Nightingales geweest en hoe
onwaardig is hun herinnering weggewist
door kwaadsappige „anti-koloniale'' propa
ganda!
We hebben deze brief niet onverkortop
genomen. Immers de droevige klacht wegge
laten dat de kinderen en kindsknderen zo
gemakkelijk deze dappere voorouders ver
geten Want met TONG-TONG begin
nen wij op te tekenen wat er gedaan is in
Indië. Door wie, wanneer en waar.
Zeer geachte Tjalie,
In het nummer van Tong Tong, 30 jan. j.l„ de
foto van 5 officieren.
Ik zou zeggen, dat de 2e van rechts, de heer Meyer
is geweest, een jaargenoot van mijn vader, die hem
hogelijk waardeerde.
Ze waren toen le luitenant bij de infanterie. Dhr.
M. is met mijn vader één van de weinigen geweest,
die de vreselijke overval op Tjakranegara hebben
overleefd. Als overste is hij later aan typhus over
leden.
Ik herinner me (hoewel tot de jongste behoord
hebbende) nog heel goed, wat mijn moeder ons
ervan verteld heeft, jaren later.
TJAKRANEGARA.
't Moet een vreselijke slachting zijn geweest, maar
toch hebben de weinige overlevenden kans gezien
om hun gewonden en doden mee naar huis te ne
men. Mijn moeder behoorde tot de weinig geluk
kigen die niet plotseling weduwe waren geworden.
Het overgrote deel van de Europese zowel van de
Javaanse dus wel. Maar mijn moeder wist dit pas
na geruime tijd, want de colonne kwam in het
holst van de nacht in de kraton aan en de levenden
zakten na aankomst, door oververmoeidheid en
bloedverlies, meteen in elkaar. Niemand was te
herkennen. Er was maar 1 dokter, zeer schaarse
verlichting geen verplegers onvoldoende verband
middelen en medicamenten weinig water geen toe
bereid voelsel de colonne was nog niet thuis ver
wacht. Om te beginnen vielen alle toegelopen vrou
wen in zwijm, ook de soldatenvrouwen, want de
aanblik van de hevig bebloede en verminkte man
nen bij het schijnsel van de petroleumlantaarns,
geleek een inferno.
Toen had de alleenstaande dokter daar ook nog de
handen aan vol. Na bijgebracht te zijn, werden ze
meteen weggestuurd naar huis. Alleen mijn moe
der en 2 Javaanse vrouwen keerden terug.
Mijn moeder met een stapel beddelakens om er ver
band van te maken de Javaanse vrouwen met wa
ter.
De weinige mannen die thuis hadden moeten blij
ven om de kraton te verdedigen tegen eventuele
aanvallen, moesten op hun post blijven. In de eer
ste plaats moesten de gewonden gelaafd worden
en gevoed, gewassen en verbonden en naar hun
huis gebracht. Ze leden vreselijke pijnen.
Naderhand zijn er aan infectie en koorts nog ver
scheidene overleden. Na de gewonden kwamen
de gesneuvelden aan de beurt.
De volgende dag moesten ze al worden begraven,
wegens het hete klimaat. Mijn moeder was zowat
de enige, die idee had van hygiëne, omdat haar
vader arts was geweest.
Vroeger had de doorsnee vrouw niet zo'n ont
wikkeling als tegenwoordig. Dag en nacht zijn mijn
moeder en de dokter vrijwel zonder onderbreking
in touw geweest. Dan moet u daarbij bedenken dat
zelfs de offcierswoningen slechts tijdelijke optrek
jes waren, omdat de kratons of posten telkens wer
den verplaatst wanneer verwacht werd, dat de on
veiligheid in de omgeving zou toenemen.
Ook de fouragering en waterbevoorrading lieten
vaak heel wat te wensen over. Van verse groen
ten en vruchten was in geen geval sprake in die
vijandige omgeving. Er moesten dan ook bij her
haling tier allen met beri-beri en scorbut, naar Java
worden o'. ergeplaatst.
Medan was toen, 1889, nog niet zover, om als
toevlucht te kunnen dienen. Eerst 3 a 4 jaar later
lag er in Medan een klein garnizoen en was er
een assistent-resident.
ATJEH.
En in Atjeh waren de toestanden in '89 nog pri
mitief en het voorval in Tjakranegara zó erg, dat
mijn moeder er na jaren nog niet over praten kon
zonder tranen. Ook mijn ouders zijn uit Atjeh
weggekomen tengevolge van de bovengenoemde
ziekten.
Mijn zuster, broer en ik waren toen nog maar
kleine kinderen. We hebben het geluk gehad dat
ze in leven zijn gebleven. Wat een krachtige ge-
stellenl In die tijd wist de wereld nog niet eens
de oorzaak van beri-beri. Dat is pas in 1891 of
'92 door Dr. Eykman in Buitenzorg ontdekt. Hij
was toen officier van gezondheid derde klas. Maar
dit werd door de medische wereld nog niet ge
loofd, en gekend, zoals u weet, zijn er nog jaren
overheen gegaan.
Wij woonden toen alweer in Buitenzorg, na in
Soekaboemi herstel te hebben gevonden. Mijn va
der was toen o.m. tot kapitein bevorderd.
Nog jaren lang heetten de militairen, hoog en laag,
in Soekaboemi geëvacueerd, „het zieke benen ta-
taljon". En dat was ook inderdaad zo. Vanwege de
beri-beri, waarmee de totoks, die geen rijsttafel
bliefden, langer behept bleven dan de anderen.
Men wist er toen nog geen verklaring voor. Nu
we meer van vitaminen weten, begrijpen we pas,
dat de „slada serdadoe", de spinazie en poste
lein, die overal in Indië als onkruid groeiden, dus
ook in Atjeh in de militaire nederzettingen, en
de slada aër, cresson d'eau, juist het behoud zijn
geweest van de eenvoudigen, die het als „lalap'
aten, of er sajoer van maakten. De totoks voed
den zich uit „blikjes" en aten slechts blank gepo
lijste rijst, waardoor ze het kind van de rekening
werden. Van de beri-beri-lijders die vroeger met
een met Europees verlof gingen, is niet veel over
gebleven.
Ja de militairen zijn wel de feitelijke dienaren van
de „handel" en Cultures geweest, de bescher
mers, de „kastanjes uit het vuur" halers. In min
der gevaarlijke oorden deden de zendelingen het
voorbereidende werk, op de voet gevolgd door de
handel.
De Chinezen en de Arabieren hebben toch maar
aardig mee geprofiteerd van de door de Hollan
ders gevestigde veiligheid.
Hoevelen zijn er niet schatrijk geworden.
En onze militairen, die zoveel gevaren en ontbe
ringen hebben moeten doorstaan, zijn „vergulde
bedelaars" gebleven. Zo werden ze immers door
de rijke snobs genoemd. Salarissen en pensioenen
waren inderdaad naar verhouding pover, en dan
moesten ze nog „stand op houdenTallozen zijn
vroegtijdig gestorven, dan moesten de weduwen
maar toezien, hoe ze met haar kinderen van het
pensioen toekwamen. Want malaria, dysentrie,
typhus en andere ziekten, het inspannende bestaan
op de buitenbezittingen hebben ook vele slacht
offers geëist. Anderen hielden weer een slepende
ziekte over, waar nog geen medicijnen voor uitge
vonden waren, zoals suikerziekten, mixoedeem,
leverziekten.
Wat wegviel werd onmiddellijk aangevuld met
verse krachten uit Nederland, dus viel het niet
eens op. Tot hier voorlopig.
Met vriendelijke groeten
Mevr. van LOON
P.S. Wij denken hierbij apart even aan de offi
cieren en soldaten, die een Indisch meisje of In
donesische vrouw huwden, van haar de voeding
en de „djamoe's" leerden van het nieuwe vader
land en in leven bleven. En zouden wij ons
dan schamen voor ons „bruine bloed"? De ontken
ning of verwerping van de mengbtoed is méér
dan een domheid, het is een schande!
H.B.S.
II. In 1926 werkte ik als ontginnings-assistent in
Marbau boven Tdj. Balai. Op zeker dag meldde
zich een Batakse jongeling van 16 jaar, om
werk. Op mijn vraag wat hij alzo kende en had
geleerd was zijn antwoord; „Ik al derde H.B.S.
in Taroetoeng nir, maar mijn Oom njang betaal
mijn schoolgeld nu al dood en dus ik moet haan
werken als crani op kebon."
„Wat!" zei ik enigszins verbaasd, heb je 3-jarige
H.B.S.!"
„Ja nir, heus, kijk maar" zei hij en overhandigde
mij een rapport-boekje.
Hierop stond: Lucius Hoetabarat, leerling der 3e
klasse Hollands Batakse School, Taroetoeng.
Dus inderdaad had hij de 3e klasse van een H.B.S.
Ik heb hem in dienst genomen als toekang sapoe en
loopjongen van de crani (schrijver).
Nog éénmaal de foto van de vijf officieren kort voor het inferno van Tjakranegara en hierbij het
verhaal van een dochter die niet vergeet!