HOMMAGE AU THEATRE ÉTERNITE
6
4e en 9e Bat.
(Slot)
BANDOENGERS!
J
«h
Een bijzonder programma bood het eerste in het
kamp geschreven en opgevoerde toneelstuk ,,De
dood flirt mee", een thriller van de B.B.-er En-
gelbert. Het stuk speelde zich af in een bungalow
ergens op één der vele Javase bergen. Het décor
was blijkbaar zo stimulerend, dat er talloze ver
zoeken binnenkwamen om het te mogen copiëren
„voor strakjes na de perang". Het was niet ge
makkelijk de vragers te overtuigen van het ver
schil tussen een 3-wandige toneelruimte en een
*1 wandige kamer. De grootste technische moei
lijkheid bleek, het suggereren van een pistoolschot
en net dichtsmijten van autoportieren achter de
coulissen. Daarbij vergeleken waren de gewenste
lichteffecten alleen een kwestie van vakmanschap.
Lr was een stel uitmuntende electriciens voor wie
geen opgave onmogelijk was; ze vonden zelf en
passant nog 't één en ander uit dat zelfs doorge
winterde electro-academici met bewondering ver
vulde.
Eens heeft een ingenieur van de ANIEM onze
lichtopstellingen nagerekend en gecontroleerd: er
bleek toneeltechnisch niets op aan te merken.
De week rond de 31e augustus was vanzelfspre
kend gewijd aan een Nationaal Programma. Op
zichzelf was dit al een waagstuk omdat de ver
leidingen voor het oprapen lagen eens „flink te
gaan doen".
De immer experimenterende Swaag eiste speciaal
voor de 31e een stunt naast het reeds gebodene,
maar de vergadering na het morgencorvee van
de voltallige toneelstaf bracht geen enkele bruik
bare gedachte. Maar een uur vóór de aanvang
was er in de werkplaats een koortsachtige activi
teit met billik, hout, verf, idjoek en klamboe, ter
wijl 2 wielen (een groot en een klein) waren
gemobiliseerd (van een ziekenwagen en een corvee-
car).
De voorstelling was reeds aan de gang, toen er
nóg druk gezwoegd werd, maar vlak voor de
pauze kon de extra surprise worden aangekondigd
(er was geen rood-voor in de zaal). Het zilveren
doek spleet plechtig om de verblufte toeschouwers
Ongetwijfeld zullen onder de „Tong-Tong"-lezers
velen zijn, die zich, bij het zien van bovenstaande
foto, weer een bepaalde periode uit hun jeugd
zullen herinneren
Het Christelijk Lyceum te Bandoeng bestaat niet
meer. Het is net als zoveel andere goede dingen
in Indië, voltooid verleden tijd geworden. Maar
al is er dan geen Bandoeng's Lyceum meer, de
oudleerlingen van deze school zijn er nog wel.
En hoeveel oudleerlingen zullen in de loop der tijd
wel niet eens de verzuchting hebben geslaakt:
„Wat zou ik graag die oude klasgenoten weer
willen ontmoeten!"
Nu, dat kan. Hier in Nederland bestaat immers
nog altijd de „Vereniging van Oudleerlingen v/h
Christelijk Lyceum te Bandoeng". Deze vereniging
organiseert eens per jaar een reünie en de komende
reünie wordt gehouden op 25 april a.s. om 15.00
uur in de „lounge" van het Kurhaus te Scheve-
ningen. Natuurlijk zijn alle oudleerlingen v/h
Chr. Lyceum te Bandoeng welkom, evenals de
oudleraren. En met een variant op het gezegde
„hoe meer zielen, hoe meer vreugd" geldt hier
„hoe meer bekenden, hoe gezelliger"
Nadere inlichtingen bij het secretariaat van de
Vereniging; Werkhovenstraat 15a, Den Haag.
H. R. G.
te confronteren met een calèche, waarin Prinses
Juliana en Prins Bernhard in eigen persoon een
rijtoer maakten. Zij vriendelijk wuivend met een
mollig handje, verscholen achter hem en haar
breedgerande witte hoed, hij met zijn bril op joviaal
de zaal ingroetend met de hoge hoed, de anjer in
het knoopsgat. Op de bok zat stijf de gepruikte
en gesteekte koetsier de teugels van de acht (on
zichtbare) volbloeden houdend; de palfrenier met
kuitbroek en witte kousen achterop. Op de ach
tergrond presenteerde een erewacht het geweer en
daarachter juichte geluidloos een wuivende menigte
met zakdoeken en oranje en rood-wit-blauwe vlag
getjes. Het doek is nauwelijks één minuut open
geweest maar alles had een geweldige indruk
gemaakt en er volgde een donderende ovatie. Alle
volgende avonden waren uitverkocht, maar de
scène werd, met het oog op mogelijke verraders,
nooit herhaald.
Swaay diepte, zoals alle grote toneelkeners, zijn
typen op uit het „gewone volk", een werkwijze
die de neo-realistische Italianen van na de oorlog
opnieuw zouden toepassen. Hij had piekerende over
de stunt „Bernhard" ontdekt in de keuken enkel
gekleed in een tjawat, zwetend de pap in een
enorme gamelle roerend. Het verhaal gaat dat
de arme niet eens wist waartoe hij zo opeens
uit de keuken weg moest om snel, snel achter het
toneel tussen druk werkende lieden gekleed te
worden in jacquet, een hoge hoed op zijn bijge-
schminkte hoofd te krijgen en de fel gefluisterde
instructie: „Glimlachen, groeten, populair doen,
je bent Prins Bernhard, of we smoren je in je
eigen gamelle!" waarna hij verblind en verbijs
terd door alle spotlights in vredesnaam maar ge
hoorzaamde, om pas veel later weer terug achter
zijn gamelle te ontdekken dat het hem z'n nek had
kunnen kosten als de Jap op dat moment was
binnengekomen
In datzelfde programma was ook sprake van een
verlofbezoek van een Totok en een Indo aan
Amsterdam, dat bevolkt was met de leden van
het Minstreelkoor. Eén van hen had een accute
maagaandoening maar weigerde ziek te zijn en
stond op mee te spelen en te zingen. Hij kon er
niets aan doen, maar in die ene seconde dat er
toevallige stilte viel wreekte de ontregelde maag
zich in een brullende boer. Het publiek was op
getogen; nog nooit had het de gevolgen van het
eten van een zure haring zó getrouw horen weer
geven.
Toen Totok lyrisch werd over Amsterdam met
z'n grachten en z'n herenruizen, z'n pleintjes en
z'n café's en uitriep dat hij altijd aan Amsterdam
denkende in de stille tropennachten de Wester
toren voor z'n geestesoog zag, beaamde Indo dit
met een hartgrondig: „Hü-ü, altèd en dóór
maar
Hoewel de meeste programma's een vrolijke, kleur
rijk en opwekkende noot vormden als antidotum
voor de harde druk der omstandigheden werd de
ernst toch niet vergeten.
In het eerder genoemde Nationaal Programma had
Hans Dorbeck een bijzonder fijnzinnige uitbeelding
te zien gegeven van Stadhouder Willem III. Deze
B.B-er was een uitermate concientieus acteur, die
elke beweging op het toneel grondig voorbereidde,
bepaalde standpunten met krijt markeerde. Ik zal
zijn uitbeelding van Tsechows „Bruut" niet gauw
vergeten, evenmin als een met de rug naar het
publiek gespeelde telefoon-scène, of die van de
ontvluchte krankzinnige in „het Meesterwerk" in
welke laatste sketch ikzelf moeizaam met een
zwerende grote teennagel meespeelde als de ietwat
domme rijke zonderling.
Dorbeck heeft eens een heldhaftige poging gedaan
werkelijke kleinkunst te brengen met enkele Nar
renliederen van Li Tai Po.
Ik had een abstract toneeltje ontworpen en boven
in de zaal was een klein platvorm gebouwd van
waaruit onze duvelstoejager het spotlight moest
bedienen. Van het sublieme naar het ridicule is
maar één stap en die werd gedaan toen Dorbeck
overeenkomstig de tekst: „Kijkeen aap" uit
riep, maar daarbij helaas gebaarde in de richting
van de daarboven djonkokkende lichtbedienaar, die
hoorbaar mopperde: „Koerang adjar, die fèn!"
Op serieus muzikaal gebied waren verscheidene
uitmuntende amateurs, zowel op het gebied van
viool als piano, die menige zondagmorgen voor
ons opluisterden.
Onze onvolprezen Leo van Maren heeft ook in
dit genre met grote gulheid zijn klare stem doen
horen in de meest uiteenlopende liederen met of
zonder begeleiding.
Op compositorisch gebied telden we twee merk
waardige figuren: de 20-jarige Joek Adeboy, een
Indische jongen van grote, natuurlijke begaafdheid
en Karei Gorter, een oudere Bandoengse onder
wijzer. Van de eerste noem ik vooral een uiterst
muzikaal arrangement van de St. Louis Blues voor
de toenmalige Troubadours en een heel teer In-
viola ta.
De tweede speelde het klaar de band zijn opera
arrangementen te laten uitvoeren in „De onbekende
zanger" en had verder op zijn naam een zeer goed
viool-trio en een prachtige bewerking van „Het
Geuzenvendel op de thuismars", voor koor en
orkest staan.
De Minstreels, die ikzelf een tijd lang moeizaam
en onvakkundig, maar met grote toewijding had
geleid, bloeiden zichtbaar onder de bezielende lei
ding van de Soerabajase musicoloog, pianist en
dirigent, Loo Vincent. Hij was een geboren peda
goog die de mening was toegedaan dat iedereen
in wezen muziek kon maken en voorzover ik kon
nagaan heeft hij zich maar één keer vergist.
Hij vormde met de Minstreelkern een heel eigen
internationaal repertoir, dat hij later in Singapore
in de grote Schouwburg en voor de radio met veel
succes zou brengen.
Hoezeer er soms een innerlijke worsteling kon
worden geleden kan blijken uit het feit dat Jean
Bratu, de gevierde Steh-Geiger, die technisch alles
kon spelen, bij de voorbereiding van de vioolsonate
van Grieg tot de voor hem vernietigende ontdek
king kwam dat hij zijn diepste muzikaliteit had
prijsgegeven voor het klatergoud der populariteit.
Ik hoor nog zijn ontredderde stem onder tranen
stamelen: „Ik kan niet werkelijk meer spelen
Toch zullen er duizende kampgenoten zijn die hem
dankbaar zullen gedenken voor alles wat hij hen
geboden heeft.
Wij allen die tot de ontspanningsgroep behoorden,
in welke functie ook, wij waren allen diep door
drongen van de innerlijke hulp die van ons werk
moest en kon uitgaan. Het was voor ons allen een
zeer "grote teleurstelling dat de poging om, met
gebruikmaking van de ervaringen die bij het bou
wen van het Theatre Eternite waren opgedaan,
te komen tot een universele kerkruimte (een idee
voornamelijk van Paul Feldbrugge, die later in de
bersiapperiode zo tragisch om het leven zou ko
men) mislukte.
Er was in principe een barak voor dit doel be
schikbaar gesteld, vele geestelijken hadden het
plan met instemming begroet, de ontwerpen voor
zaal- en dienstindeling waren gereed, de kunste
naars en grafici in het kamp hadden enthousiast
hun medewerking toegezegd, maar alles stuitte af
op de weigering tot medewerking van Prof. Dr.
Van Salms. Zo bleef de toestemming van de
kampcommandant eveneens uit
Bij de enige Kerstmis die wij in onze Schouwburg
vierden werd in een sober, buitenkerkelijk pro
gramma duidelijk het accent geheel naar het inner
lijk van de toeschouwers geleid. Zichtbaar waren
op 't proscenium alleen brandende kaarsen in de
schrale „denneboom", het doek bleef gesloten,
maar daarachter werd gedeclameerd en vocale en
instrumentale serieuze muziek gebracht.
Velen van hen die het bijwoonden vertelden mij
dat juist het niet-zichtbare een grote indruk op
hen had gemaakt, enkelen hadden zich niet ge
schaamd openlijk hun tranen te laten gaan. Allen
hadden zich gesterkt gevoeld in het besef van het
licht dat straalt in de diepste duisternis, als de
mens er zich voor wil openstellen.
Het was overigens achter de schermen niet altijd
even positief wat de tong-tong sloeg. Zo was er
een beroepskapper, die als muziek-dilettant een
weke toon op zijn mooie viool kon produceren.
Daarenboven bezat hij een tweede exemplaar dat
hij ter beschikking had gesteld aan de band op
voorwaarde dat hij mocht meespelen. (Men vraagt
zich overigens af, wat iemand met twee violen in
de voorste linies doet...). Hij kon echter niet
het gebaar opbrengen althans één viool aan het
kamp te laten toen hij op een transportlijst werd
geplaatst en hij vertrok mokkend, na een mislukte