NOG EEN PAGINA K A W AT -HERINNERINGEN DE JONGE HELDEN ONZE TOEKOMST GLODOK K.K.K. KETIAU Niet in het minst had een vader kunnen vermoe den, dat zijn zoon een „incidentje" zou veroorzaken. Op de dag, dat deze moest voorkomen, werd de vader op kantoor geheel onverwacht van verschil lende zijden gelukgewenst. „Uw zoon is de held van de dag," enz., zo heel in het geniep, de Jap kon er eens achter komen. Maar ook vele ouders hebben de vader het ver wijt naar het hoofd gesmeten, dat zijn zoon het voor hun zoons totaal bedorven heeft. En waar toe? De Jap doet toch zijn best de „Indo" op te heffen! Wij hebben toch ook onze beras en siga retten? Voor deze opmerkingen had de vader slechts een medelijdend schouderophalen. Wat er toch eigenlijk gebeurd is? „Ach, niets noe menswaard. Elke jongen met een ontvankelijk ge moed, zou hetzelfde gedaan hebben," antwoordde de schuldige. „Heb je de consequenties wel ernstig overwogen?" „Ja pa, een internering zal wel het gevolg zijn." De recalcitrant sprak n.l. de opgekomen jongens toe en poogde de schare te overtuigen, dat de Indo elke samenwerking met de overweldiger diende te weigeren. De Jap, Hamacuchi zei, alles in het werk te zullen stellen om een opsluiting der jongens te voorkomen. 27 september 1944 werden de „opruier" en ver scheidene andere jongens tussen 2 en 6 uur des morgens uit hun bed gelicht en naar de verschil lende politie-secties weggevoerd. De „oproer kraaier" en een 14-tal anderen werden in Sectie III op Pasar Baroe cellulair opgesloten. Eens per week mochten zij verschoning hebben. Slechts enkele seconden kon men deze „misdadi gers" uit hun eenpersoons-cel, waar 5 tot 7 jon gens opgesloten waren, zien strompelen om het schone goed in ontvangst te nemen, uiteraard ver gezeld door gewapende bewakers. Geen teken, geen groet, maar dan ook geen woord mocht wor den gewisseld. Af en toe zagen de moeders op een afstand van ongeveer 20 m een paar vingers door de kijkgaten der cellen, bij wijze van groet bewe gen. Slechts de niet te weerhouden tranen, verrie den de gemoedstoestand der ouders of familieleden. Na 3 maanden waren de jongens onherkenbaar ver magerd, met tot op de hals reikende haren, wan kelende geraamten, resultaat van een paar lepels atji-pap en een handje vol rijst met kangkoeng per dag. 1 december 1944 werd plotseling toegestaan de jongens eens per dag wat eten te brengen. Bij deze bekendmaking en nog vaak daarna hebben de brengsters heel wat vernederingen en beledigingen van de zijde van de politie-ambtenaren te verdu ren gehad. Het hondse en ruwe optreden van een „snotaapje" (een jonge Menadonese politie-com- missaris) tegenover weerloze oudere dames, was beneden alle kritiek. 24 januari 1945 stonden de ouders met hun ran- tangs als tevoren, gelaten op het onderzoek door de wachtcommandant te wachten. Plots een gekrijs om stilte. „Tida boleh bawa makanan lagi." „Men- gertikah?" (Er mag geen eten gebracht worden! Begrepen?). De moeders waren stom geslagen. Nog eenmaal keken zij in de richting van de kijkgaten, waai- achter telkens een van ongeduld tintelend paar ogen te zien waren. Snikkend verwijderde de kleine stoet zich, als maar het hoofd schuddend, doch berustend en biddend. De daarop volgende dag werden bijna alle nog vrij zijnde jongens ingerekend en naar Glodok over gebracht. En toen de moeders die dag als naar gewoonte schoon goed brachten aan Sectie lil, vroeg de commandant geveinsd verwonderd: „Loh. apa tida ketemoe pada sinjo-sinjo?" „Semoea soe- dah poelang!" gevolgd door een honend gelach. (Hé! De jongens niet ontmoet, ze zijn allen reeds huiswaarts gegaan.) Ook deze jongens bleken naar de hel Glodok te zijn overgebracht. Welk een leed de jongens in deze hel hebben moe ten ondervinden, is niet te beschrijven. Ook hier werden de recalcitranten achtervolgd met verhoren om te onderzoeken of de jongens nog steeds niet tot inkeer waren gekomen. Smeekbeden om medicijnen werden door de bewa kers van „Glodok" beantwoord met b.v.; „Pigi andjing, tida ada obat! Tida apa, mati sadja!" (Verdwijn hond, er zijn geen medicijnen. Het in teresseert ons niet, sterf maar!) Voor de door zieken verontreinigde cellen, waren geen desinfecterende middelen aanwezig. Na met wat putwater de cel te hebben gereinigd, moesten de „misdadigers" het hok weer met duizenden on- gedierten bewonen. Geneeskundige bijstand of overbrenging van de zieken naar een ziekenhuis werd niet nodig ge acht! Een ere-saluut aan de gevallenen, o.a. Renesse van Duivenbode, Chavagne en aan de 77 andere ge storven helden! R. N. SOUTE. SALUUT VOOR ORANJE! 't Was 1942, te Tjimahi, 't 4e bataljon ingericht als krijgsgevangenkamp, populair vanwege de ver plichte minimale haardos. „Kale Koppen Kampe ment", afgekort „K.K.K.", waar ik met zo'n 5000 medelotgenoten van pl.m. mei 1942 tot 22 oktober 1942 door de Jap was opgeborgen. Een werkkamp was het niet, enkele corvée's zoals houtcorvée, een enkele wagon lossen en het kamp schoonhouden. Dus tijd te over voor diverse cursussen en boven al veel sport en muziek. We hadden zelfs een hele voetbalcompetitie met soms 5 wedstrijden per dag vanaf 's morgens 10 uur tot uur 's avonds. Voor Koninginnedag was er een „Interland "-wed strijd georganiseerd, n.l. „Indië-Nederland", die dus op 31 augustus 's middags 4.30 u. werd gespeeld. We waren in staat om prima elftallen op de been te brengen, want we beschikten o.a. voor Indië over krachten als de gebroeders Elmensdorp en Jahn, Boelaers van Tuyl, etc. De tijd van de wedstrijd brak aan, het voetbalveld was rondom geheel bezet met praktisch alle bewo ners. Langs een der lange zijden waren banken ge plaatst voor onze eigen officieren, ons eigen mu ziekkorps van KNIL-mensen speelde vrolijke mars muziek, kortom een echte „Interland" met rondom het veld de nodige Japanse schildwachten met ge weer en op de „tribune" o.a. de Japanse kamp commandant Susuki. Precies half 5 kwamen beide elftallen keurig ge kleed in het veld. Indië: witte broek met groen shirt, Nederland: zwarte broek met witte marine borstrok met blau we bies langs hals en mouwen. De elftallen stelden zich voor de tribune op, ieder een was stil en toen gebeurde het dat vanaf de tegenovergestelde hoek van het terrein de scheids rechter de Graaf met beide grensrechters waar van ik me één naam herinner, n.l. Ferdinandus diagonaal over het veld marcheerden. Dit op zich zelf zou niet bijzonder zijn geweest maarde kleding deed het; de eerste grensrechter droeg een rood shirt, de scheidsrechter die in het midden liep, een wit en Ferdinandus een blauw shirt en beide grensrechters hadden een flinke oranjevlag in de hand, terwijl de scheidsrechter een splinter nieuwe oranje bal droeg. Toen het publiek dit doorkreeg, klaterde het ap plaus op. De heren stelden zich bij beide elftallen op front naar onze eigen officieren en Susuki en toen zette de muziek het „Wien Neerlands Bloed" in. Het Wilhelmus had te veel gewaagd geweest, maar wij beschouwden het „W.N.B." vanzelf ook als ons volkslied dus een ieder stond in de hou ding met de hand aan de pet enSusuki deed mee, terwijl zijn soldaten met 't geweer aan de voet stram in de houding tot het eind van het „W.N.B." bleven staan. Hierna volgde de toss en de wedstrijd, welke (ver diend) door Indië met 21 werd gewonnen, ons een genoeglijke middag bezorgde en tevens een stie- kume genoegdoening, dat we nu eens lekker de Jap hadden „tuk" gehad. P. J. GREAVES. NIEUWS Er is weer kawatnieuws en het hek is van de dam. Kijk ze nou bij elkaar weer staan te leut'ren, Zezijn het nieuws weer uit elkaar aan 't peut'ren, Terwijl ze weten toch, vanwaar het binnenkwam. Natuurlijk was het weer van zeer betrouwb're zijde. Bevestigd door de duimen naar omhoog Der lieve meisjesschaar, toen 'k net de hoek omboog, Waar ze altijd staan, de trouwe, toegewijde. Wat zou het zijnis Ambon weer gevallen Of Tokio weer eens gebombardeerd? Is Rommel soms 'em gauw naar huis gesmeerd? Natuurlijk is het weer dezelfde flauwe onzin Van 't regelmatig weerkerend refrein, 'k Moet toch eens vragen 't mocht vandaag eens waar zijn! C. W. FABER. (f 31-3-45) MIJN MOOISTE OGENBLIK IN HET KAMP. Kerstmis 1944. In het Kamp Ketiau (Palembang) mochten wij het eKrstfeest vieren. Onder leiding van Lo Vincent hadden wij een koor, dat Kerstliederen zong. Lo gaf mij de solopartij in Adam's „Noël": „Minuit Chretien, c'est l'heure solemnelle ■,Oü l'Homme Dieu descendit jusqua nous „Pour effacer la tache originelle ,J3t de Son Père arrêteh le couroux. „Le monde entier tressaille d'espérance „A cette nuit qui lui donne un sauveur „Peuple a enoux, attends ta délivrance! „Noël, Noël, voici le Redempteur! Wij zongen op eerste eKrstavond buiten, op een bamboe podium, en de volgende dag in de zieken barak. Er was geen orkest, geen piano, uitsluitend de klank van de mannenstemmen. Toen ik mijn solo voor de zieken moest geven, deed ik enige stappen naar voren, en richtte al zingend mijn blik op de afgeleefden, uitgeteerden die luisterden naar onze boodschap. Practisch geen van deze mannen, waarvan de meesten het einde van onze proeftijd niet meer beleefden, kon de ontroering bedwingen, velen snikten, anderen keken mij aan, met trillen de mond en ogen, waarin de tranen als sterren lichtten. Ik voelde mijn wangen doornat worden van mijn eigen tranen, ik moest alle kracht ge bruiken om mijn stem niet te laten brekenmijn mooiste herinnering aan het kamp, waaruit geluk kig velen gelouterd en beter in de wereld terug keerden! Toekomstplannen zijn vervlogen. In een vloek en in een zucht. Mijn verzorgde oude dag zweeft als een zepbel in de lucht. Zo k de gang van 's werelds zaken. Ja, zo ik die heb verstaan, Gaan straks mensen per raket wel, Nü per zeepbel naar de maan! Mevr. SOLBRIG.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 3