STENKARASIN en de jaög vaan MESTREECH 1 WM* - DE RONDA TROK VOORBIJ. Als de avond nacht geworden is En de waroengs hun luiken hebben dicht gedaan, Als de blinde toekang pidjet en de laatste toekang saté weer door de gardoehuisjes naar hun kam pong zijn teruggekeerd. Als de nacht dan nog dieper gaat worden. En huizen en bomen, de wegen en het grasveld beginnen te dromen. Als de djaga's in de gardoe's hun kain huiverend nog eens over de schouders trekken en bij het smeulende vuur zwijgend gaan luisteren hoe de koele nachtwind het klapperblad doet fluisteren Dan hoor ik in de verte tjriêktong tjriektong tjriek(bis) Ik draai mij op de rug en hoor wanneer het meer nabij komt Tong tjriek tèk tèk;, tong tjriek tèk tèk (bis) En als het heel dichtbij is hoor ik Tong ke tjriek, tèkketrok, tiek-tiek, tok-tok, tong be tjriek, tèkketrok, tiek-tiek, tok-tok (bis) Stilte. Melak melèk Wat later: Woerda! en het antwoord; Pring! Tongtong Tong ke tjriek, tèkketrok, tiek-tiek, tok-tok (bis) En zich verwijderend Tong tjriek tèk tèk, tong tjriek tek tek Ik draai me weer om, grijp de goeling en hoor nog in de verte Tjriektong tjriektong tjriek en val in droomloze slaap. E. Een „gewone ontboezeming" maar, en toch: wat een poëzie, wat een rhythme, wat een muzikali teit! Als voordracht een juweeltje! wenden. Regelmatig deed de vijand de scherpste aanvallen met geïmproviseerde brandbommen, on onderbroken geweervuur 2) en zelfs hele stenen regens. Telkens deden kleine groepjes pogingen om een doortocht te vinden, die meestal eindigden in hin derlagen Toen het laatste blik gehakt, het laatste stuk hard brood verdeeld was, de enige stinkende put was uitgeput, kon kapitein Lindgreen niets anders doen dan capituleren. Vrije aftocht naar Ampenan kon worden bedongen als alle wapenen werden afge- geven. Voor deze soldaten was dit een hard en bitter ogenblik. Met „tranen in de ogen en een van ontroering Verwrongen gelaat" werden de wapens afgestaan. Toen kwam de mars naar Ampenan, een lange weg waar nog steeds de lijken lagen van gesneu velde makkers. In een tandoe lag het lijk van de sergeant Weber, naast dat van de hospitaalbe- diende Lootjes, wien destijds gelast was de zieke geen moment in de steek te laten. Overal lagen opengebroken en geplunderde kisten van de leger trein. Overal lagen lijken. Honden aten van paar- dencadavers. Men werd aanvankelijk goed behan deld .later kwam er weer een kink in de kabel en brak weer een periode aan van ontbering. Een poging om officieren van minderen te scheiden wed vastbesloten afgewezen. Men bleef liever in de ellendigste omstandigheden bij elkaar. Pas elf dagen later was alle ellende voorbij en kwam de colonne Lindgreen in Ampenan aan HIER EN DAAR. Hier in Nederland is oorlog zon beetje culturele literatuur. Vervoerd praten over Dürer en Goya en Picasso (Guernica), strophen citeren uit Xeno- phon s „Tocht der Tienduizend". Maar wat in Indië werd gedaan, dat wordt afgedaan als on waardige koloniale oorlog. En toch werd daar in de volle verschrikking van de oorlog niet minder gedragen dan in welke andere krijg ook. ?°k a? jZ° versIa9 als van dr. Ujlaki spreekt deze Nederlandse soldaat waar mogelijk over moed en edelmoedigheid bij de vijand. Elke Atjeh-sol- daat noemt ook de namen van zijn geduchte te genstanders met het grootste respect. De koloniale oorlogen zijn geen afmaakpartij ge weest van weerloze bruintjes door wrede blanken, maar tragische botsingen tussen een oude en een nieuwe tijd op de grens van twee beschavingen. Wat er aan slechts bij geweest is, kan al het goede niet wegnemen. TONG-TONG schrijft graag en met trots van het vele goede. Assimileren is: zich geheel bij taal, zeden en gewoonten van het omringende volk aan passen. Dat valt voor een massa Indisch- gasten helemaal niet mee. Voor onze Maas trichtse TONG-TONG-ers hebben we hier een snoes van een stukje Limburgs taaleigen. En we raden andere TONG-TONG-ers aan om heel goed mee te lezen. Want hoe wil len we anders onze Limburgse familie over tien jaar nog verstaan? Voor ouwe Stamboel-directeuren (Mijnheer Loth, waar bent LI?) is dit een juweeltje om voor de „lampoe-kaki" het voetlicht) te 'irengen. De Hollandse tegenhanger van „Ke- nopepa pan Brabang" (Genoveva van Bra bant ex-August Mahieul). Aan de „Mestreechter Staar" waaruit wij dit overnamen tenslotte onze hartelijke dank. Limburgse Lewie, groeten van Indische Wie- wiel Op de kulturele middag, gehawwe veur de Mest reechter sjaoljaög vaan de hoegste klasse en ver- zörreg door „de Staar" had Andersen, de wereld- bereumde sjrijver vaan verhaole, d'n tekst vaan 't leed „Stenka Rasin neet sjoender kinne vertèlle es euze Derrekteur Martin Koekelkoren dat dee middag heet gedoon. Neet allein de aeondachtig luusterende jaög, mèh °uch veer zengers beleefden 't drama obbenuij mèt, wat ziech inkele hoonderde jaore gelijje op de 1) corpus alienum iets dat in een bepaalde structuur niet thuis hoort en om die reden scha delijk kan zijn voor die structuur. Duits „Fremd- körper". 2) De Baliërs waren niet alleen bewapend met oude musketten donderbussen en lilas maar hoofd zakelijk met (voor die tijd) hyper-moderne Win chester repeteer-geweren waarmee 15 schoten ach ter elkaar konden worden afgegeven. Onze vuur- snelheid was aanmerkelijk geringer. Een krente rige regering ondervoedde en onderbetaalde onze soldaten niet alleen, maar de uitmonstering ge schiedde met achterlijke en verouderde (doch goed kopere) wapens. Dit is tot de wereldoorlog zo gebleven. Hierdoor is de hele Indische krijgsge schiedenis door een groot percentage soldaten eigenlijk niet gesneuveld maar vermoord. revier de Wolga in Rusland heet afgespaöld. In blomrieke taol vertelde Martin wie of Stenka Rasin, d'n euverste vaan de Don Kozakke oonder- tösse zien sjeep mèt mansjappe de revier stroumaof voor, hand in hand stoont mèt de woondersjoen goudgelokte prinses en wie of ziech die twie ge- leefden dao deep in de ouge stoonte te loere en te pune. Stenka Rasin had die prinses op ein vaan zien tochte örreges in 't oonmetelikke Rusland gesjaak en waos, wie of dat zoe geit hartstikke verleef op haör gewore. Toen de doedgewoen Don Kozakke hoorte tot heer brolof wouw goon hawwe kraoge die de dju in en deege niks aanders es op de verleefde koppel sjik- kanere. Hunne hoofmaan Stenka toch had hun mèt 'nen deure eid gezwore tot heer zien Kozakke en nie mand aanders iewig trouw en bijj hun zouw blieve en noe waos heer veurnummes dat die prinses te belaove. Toen Stenka Rasin 't mótse vaan zien Kozakke mèrrekde en ins mèt hun had geklasjeneerd zaog heer in tot heer oongeliek en de aandere qeliek hadde. Heer bedach ziech neet lang, snapde z'n leefste bijj haor vlerreke en goejde ze euver bakboord in 't ïeskaajd water, boe in ze, umtot ze neet kós zwumme, jiemerlijk verdroonk, wat hiel spietig veur dat meidske waos. Wie Martin mèt z'n verhaol tot hijj gekoume waos, woorte in de zaol die vaan 't vrouwelik geslach hiel bleik en stél, de aonwezige begijntjes deege gaw e sjeetgebedje veur de zeelerös vaan de sjoen mèh oongelökkige prinses zaoliger. De Mestreechter batraöfkes evels sprónge op en leete 'ne vraög- desjnew huure zoe es nog noets in de Staarzaol is gehuurd gewoorde. Woerum de jonges zoe 'ne vraögdesjrieuw en don derend applaus weggaove is miech noe nog neet dudelik. Waor 't oet blijjsjap tot Stenka zien manne trouw bleef of tot de prinses door haöm euver boord woort gekieperd? Dat moote noe de opveujkundige mèr ins oetmake. LEWIE M. HET ONBEKENDE LIED. Juffrouw in nieuwe klas met erg veel erg bruine kindertjes na de oorlog: „Wie van jullie kan er een liedje zingen?" Kleine Apèt: „Ikke juf!" Juffrouw: „En welk liedje ken je dan, Alfred?" Apèt: „Alhalin, juf!" Juffrouw „Alhalin?!" En dan, denkend dat het wel een aardig Arabisch liedje kan zijn: „Nou, Alfred, Iaat dan maar eens horen!" Apèt. „Alhalin een hroen hroen hroen hroen knoln- knoln-Ian -T'l Is Le'Vhrengna Tiakrane0ara drUjlaki. een Hongaar, was al met verlof naar Europa geweest en del d tern99ekon)en 9in9 het leven alweer gemoedelijk zijn gang. Hier gaan Pa. Ma Zrke"deren een o'a mak?r 7* U'fa*f >r' ging later ook als dokter naar Indië en practiseerde o.a. in Padang. (Lef op baboe met poes!).

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 7