„AANH. V.P.T.L." 9 DE HONGERTOCHT InTONG-TONo' re9elmatig "tot Z,W" MIJN GOEIE OUWE KNIL HOE KAN IK JE VERGETEN? ledereen heeft wel eens van „De Hongertocht gehoord, sommigen weten er iets meer van Een enkeling heeft de roman gelezen van Szekely-Lulofs over deze verschrikkelijke verdwaling van een patrouille m de oerwouden van Atjeh. Het soberste (en zuiverste) verslag van deze tocht vonden wij in het bekende Aanhangsel VPTL, het „leerboekje van het KNIL" De historie van het KNIL is evenmin als de historie van welke Indische groepering ook een rap- ,ZhVan m197' S"CC!f £,n tri°mfl i$ °°k Veel gleden. Méér dan dat: er is zwijgend geweest SC daarom denkt men hier vaak dat ons leven daar al botertje tot de boom is Daarom hier (het eerste deel van) De Hongertocht" in de koele, heldere schijnbaar onaangedane bewoordingen van de militair die verslag uitbrengt. De 11de juli 1911 vertrok de onderluitenant Nut ters met twee brigades infanterie (toenmaals nog groepen genaamd) uit het bivak Meureudoe om te patrouilleren in het stroomgebied van de Boven Meureudoe, het terrein van de Peuët-Sagoeë en Pameuë tot opsporing van de bende van Habib Moesa. De 16e juli werd bivak betrokken op de helling van voornoemde berg en de volgende dag, na de top te hebben overschreden, in Westelijke richting afgedaald naar het zich aldaar bevindende zoetwatermeertje (vermoedelijk een kratermeer), alwaar bivak werd betrokken. Dit meertje staat bij de bewoners van Meureudoe bekend als een verblijfplaats van boze geesten. De bij de patrouille ingedeelde Atjehse koelies verwijderden zich daar om, toen de patrouille aldaar aankwam en wilden niet meer naar het meer zien; zij vroegen vergun ning op enige afstand het bivak te mogen be trekken. Waarschijnlijk heeft de bijgelovige vrees voor de toorn der geesten ertoe bijgedragen om deze dragers, zodra zich moeilijkheden op de ver dere tocht voordeden, eerder dan anders de moed te doen verliezen. De 18e juli werd de W. oever van het meertje gevolgd en vervolgens (naar men meende) in Z.O. richting de Peuët Sagoeë beklommen om het voetpad naar Pameuë te vinden. Nadat ongeveer 5 uur in die richting was geklommen, voerde de rug, waarover werd gemarcheerd, naar het N.O. De patrouillecommandant, die vermeende toen reeds het voetpad te moeten aantreffen en dit niet vond, misschien toen reeds te ver naar het NL. was afgedwaald, besloot na de kaart met het kom pas te hebben bestudeerd, langs een uitloper in Z O. richting af te dalen. Na enige uren te hebben gedaald, stuitte de patrouille op een ravijn van een riviertje met nagenoeg loodrechte wanden, zodat zij in die richting niet verder kon gaan. Met het oog op het gevorderde uur werd toen op de uitloper overnacht. Eenmaal verdwaald in het terrein ten Westen van het pad Peuët Sagoeë Pameuë, had de pa trouille met uiterst zware terreinmoeilijkheden te kampen. In dit terrein loopt de hoofdrichting van de bergruggen ongeveer O.-W. Deze ruggen wor den herhaaldelijk onderbroken door ravijnen, waarvan de wanden te steil zijn om in af te dalen,' zodat weder langs zeer steile hellingen naar bo ven moet worden geklommen om na enige uren wederom op een soortgelijke hindernis te stuiten In zodanig terrein is het uiterst moeilijk een vaste kompasrichting te volgen. Daarbij kwam, dat de patrouillecommandant vermeende, dat het juiste pad moeilijk te herkennen was, zodat hij het wel licht ongemerkt zou hebben overschreden. Ln wer kelijkheid is het echter een druk belopen voetpad. Onderluitenant Nutters wist dus niet of hij zich ten O. of ten W. van het pad bevond en dwaalde daardoor nu eens in Noordelijke dan weer in Zuidelijke richting af. Zo bereikte hij de 20ste juli een gekapt voetpad, waarop valbomen bleken te zijn geplaatst. Reeds was er één naar beneden gevallen, waardoor gelukkig alleen de Eur. Ser geant De Ridder onbeduidend aan de knie werd gewond. Uiterst voorzichtig werd nu voorwaarts gegaan met een paar Atjehse koelies voorop om op de valbomen te letten. Het gekapte voetpad wendde zich echter naar het N. en hield op een gegeven ogenblik op. Een poging om daarna deze open- kapping in de andere richting te volgen en aldus op een beter voetpad uit te komen werd nagelaten, doch de patrouillecommandant besloot in Z.O.- richting te kappen, waarop een rivier werd ge vonden, die in dezelfde richting stroomde. Hier werd bivak betrokken. De Atjehse koelies konden geen inlichtingen geven omtrent de plaats waar de patrouille zich bevond, s Avonds in het bivak ging onderluitenant Nutters met de groepscommandant nauwkeurig de kaart na en kwam hij tot het vermoeden zich aan de Kr. Leupiëng te bevinden, weshalve hij besloot die de volgende dag te volgen. De valbomen waren, naar zijn mening, waarschijn lijk door jagers geplaatst om rhinocerossen te vangen. Bij de afmars op 11 juli voerde de partouille voor vier dagen vivres bij de man mede en voor zes dagen bij de trein; de 17de beschikte zij nog over drie dagen levensmiddelen. Die dag was zij volgens berekening van de commandant 3 a 4 dagmarsen van Pameuë verwijderd; in werkelijkheid kan langs het pad in twee dagen van de top van de Peuët Sagoeë naar Pameuë worden gemarcheerd. Aan gezien men in het oerbos steeds rekening moet houden met tegenvallers (bandjirrende kali's, enz.), het doel (de opsporing van de bende van Habib Moesa) er ook toe had kunnen leiden om het pad te verlaten en het bovendien niet onmogelijk was dat in Pameuë geen rijst aanwezig zou zijn, had het aanbeveling verdiend reeds in de Boven Meu- reudoe-streek, waar de patrouille herhaaldelijk het pad had verlaten, om in het O. en W.waarts ge legen terrein te patrouilleren, zuinigheid met de voeding te betrachten teneinde vivres voor een of meer dagen uit te winnen. Vooral had dit moe ten gebeuren toen de patrouille van het pad afweek en moest verwachten in het ongebaande oerbos terrein slechts langzaam te zullen vorderen. Eerst de 20ste juli deelde de patrouillecommandant s avonds in het bivak aan de troep mede, dat deze uiterst spaarzaam met de vivres moest zijn, daar het niet was te voorzien wanneer zij in Pameuë zouden komen. Toen was het echter reeds te laat want de volgende dag waren de vivres op en begon met kladi te eten, die langs de oevers groeide. Toen ook droeg die mededeling ertoe bij om de manschappen het vertrouwen in de comman dant te doen verliezen, hetgeen toch al geschokt was door het niet volgen van een vaste richting. Volgens luitenant Van Arkel, die tenslotte het overschot van de patrouille Nutters heeft gevonden en die kort tevoren ook in dat terrein had ge- partouileerd, had Nutters de 20ste juli reeds de Kr. Tingkeuëm bereikt (waarschijnlijk de niet op de kaart voorkomende bovenloop). Deze ri vier werd 4 dagen lang gevolgd. Reeds de 21ste wezen enige kleine vissershutten langs de oevers op de nabijheid van de bewoonde wereld. Die dag kon de rivier langs beide oevers worden gevolgd. Hoewel volgens de kaart het pad ten N. van de Kr. Leupiëng loopt en de patrouillecommandant vermeende deze rivier te volgen, bleef hij on begrijpelijk genoeg de rechteroever volgen. De volgende dag kon niet meer worden overge stoken, omdat de rivier door des 's nachts gevallen hevige regens te sterk gezwollen was. Van een poging om een overgang te maken blijkt uit het journaal niets. Zo trok men ook de 22ste en 23ste juli verder door geweldig zwaar terrein. Dan begint de aftakeling van de troep; een Atjehs drager bleef achter en overleed vermoedelijk we gens gebrek aan voedsel. De eerste tien dagen was de weersgesteldheid goed. Blijkens het journaal van luitenant Schmidt (bivakcommandant van Tangsé), die ter opspo ring van de patrouille Nutters werd uitgezonden en die in januari t.v. Pameuë had bezocht, was werkelijk (zoals hij n.a.v. dat bezoek in januari reeds vermoedde) aldaar geen rijst te krijgen, doch zulks kon onderluitenant Nutters niet weten. ook de marsen niet, at was er geen weg om te marcheren vaak. Maar welke mooie Hollandse Rijksweg haalt bij die rustieke kampongpaadjes tussen de djagoengtuinen en langs de pisangstoelen, de lichte muziek van de klepperende windmolen- tjes en het gekoer van de perkoetoets! En als er geen brug was, dan kon je even lekker koel baaien toch? ...als het dan schaften geblazen was, de etens blikjes tevoorschijn gehaald, de jassen uit en in de koelte van een bamboebos ge-„niettelangd"weet je nog? Een halve telor asin, een stukje gereh het waren godenspijzen maar „da beste van da allemaalste" waren de lekkernijen bij de etens ver koopsters. Wie vergeet ooit de onvergelijkelijke timpih goreng van Soem- ber Al oer bij Malang? Elk schietterrein had zo z'n specialiteiten, „elk schot roos! Nul afzwaaiers. Of het nou oebie goreng was of nasi oedek of rawon. Je ging ervoor in de houding staan, man! (Foto's O. Berg) De volgende dag strompelt men verder; gedurende de mars overleed andermaal een Atjehse koelie aan uitputting. De 25ste werd na anderhalf uur marcheren een gekapt voetpad gevonden, waarop duidelijk sporen van een andere patrouille waren te zien van enige dagen oud. Hoewel beschikkende over een kaart, waarop het pad naar Pameuë juist was aangegeven, volgde olt. Nutters het spoor van deze patrouille! Toen zij de 26ste juli het voetpad ongeveer twee uren hadden gevolgd, werd haltgehouden omdat de achterste groepscommandant, belast met de trein de Eur. sergt Hörnlein, floot. Toen bleek dat ver scheidene militairen door koorts en buikziekte niet meer vooruit konden en de dwangarbeiders en vrije koelies niet meer in staat waren om te dragen. Teneinde een kampong te vinden waar oefoura- geerd kon worden, besloot olt. Nutters daarop met een der onderofficieren en 17 nog op krachten zijnde militairen, 9 dwangarbeiders en 6 vrije koelies vooruit te gaan. Sergt. Hörnlein kreeg (Wordt vervolgd)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 9