EEN KONINKLIJK INGRIJPEN 8 7 Ai p* Het was in het najaar van 1900, dat een ERE RAAD werd samengesteld voor een hoogst treu rige kwestie. Het betrof niet meer of minder dan een Ridder in de Militaire Willemsorde, wegens wangedrag, de hoogste koninklijke onderscheiding, die in Neder land bestaat, hem te doen ontnemen. De man in kwestie was een korporaal der cava lerie, een man, die zich bij de overval in Lombok in 1894, meer dan moedig en beleidvol had ge dragen, nu helaas aan drank verslaafd was en eenmaal dronken zijnde, zich liederlijk gedroeg. Reeds vele straffen had hij hiervoor gekregen, maar nu was de maat vol en een ereraad zou moe ten beslissen, of de korporaal al dan niet ontrid- derd zou moeten worden. Indien tot ontriddering wordt besloten, hetgeen bij meerderheid van stemmen geschiedt, gaat de beslissing van de ereraad naar H.M. de Koningin, die dan Haar beslissing neemt. De ereraad bestaat uit zeven leden, zo mogelijk allen ridders M.W.O. en indien er niet voldoen de ridders zijn, dan vervangen door officieren. Geen ridder mag in de ereraad zitting nemen, indien hij lager in rang is, dan de beklaagde. Een ridder M.W.O. wordt de beklaagde als ver dediger toegewezen. In dit geval was de heer R. Witte de verdediger. In november 1900 was ik juist 23 jaar geworden en de jongste van de ereraad. Na het voorlezen van de aanklacht, trad de ver dediger naar voren. Bij mij stond het vast, dat ik voor ontriddering zou stemmen). De heer Witte begon: „Heren, waaneer ik hier niet als verdediger zou staan, maar als lid van de ereraad zou zijn, dan zou ik onverbiddelijk mijn stem geven aan ontriddering. Maar ik sta hier nu eenmaal als verdediger en zult u mijn gezegde wel een „heel arm" pleidooi noemen en ik beken hier volmondig, ik weet niets in het midden te brengen, dat ten voordele van mijn cliënt kan spreken. Ik weet slechts één hulp en ik kan enkel Zijn hulp inroepen en herhalen de woorden, die Hij eens heeft gesproken tot de menigte: „Wie uwer zonder zonde is werpe de eerste steen". Ik als jongste moest het eerst stemmen en ik die vast besloten was, mijn stem aan ontrid- deren te geven, was door het pleidooi van de heer Witte, dusdanig aangegrepen, dat ik stemde: ..NIET ONTRIDDEREN". Het gehele verloop was, ëêi. stem voor ontridde- ren en zes stemmen tegen. Wij allen wensten de korporaal van harte geluk en ik als collega hield hem nog eens uit drukkelijk voor, hoe hij hier „doorgerold" was en deed een beroep op hem, de zeer zware les ter harte te nemen. „Ik zwee- mij als een getrouw en wakker Ridder te zullen gedragen, mijn leven altoos veil te heb ben voor Koning en Vaderland en door al mijn vermogen mij steeds trachten waardig te maken de onderscheiding mij door den Koning toegestaan. „Zo waarlijk helpe mij God almachtig." Wij schrijven nu mei 1901, ik was intussen be vorderd tot wachtmeester en was commandant van de wacht, toen weer de bewuste korporaal in de kampong zijn liederlijk gedrag (dat hij steeds in beschonken toestand bedreef) herhaalde. Ik had de korporaal reeds zeer uitdrukkelijk ge waarschuwd, dat hij nooit op mijn clementie zou kunnen rekenen, wanneer ik als commandant van de wacht, tegen hem zou moeten optreden. Toen hij dan ook door een patrouille uit de kam pong was gehaald en ik hem in de provoost had gedeponeerd, stond mijn besluit vast om hem te rapporteren. Ik bracht hem op het rapport en het gevolg was, dat weer een ereraad werd samenge steld en het resultaat was nu één stem „niet ont- ridd eren" en zes stemmen „ontridderen". Het genomen besluit ging nu naar H. M. Koningin Wilhelmina, toen zelf nog geen 21 jaar oud. De Koningin nam niet direct Haar besluit, doch liet zich uitvoerig over de korporaal inlichten. Uit die inlichtngen bleek, dat de korporaal een véél te groot nkomen had, (hij was hoefsmid en verdiende ongeveer twee a driehonderd gulden per maand) dan had hij veel „vrienden" (lees klaplopers) die hem meer aanmoedigden te drin ken, dan hem er van af te houden en na dat uit voerig rapport te hebben gelezen, klonk het KONINKLIJK BESLUIT dat de korporaal zijn Ridderorde zou behouden, do:h dat hij als gewoon korporaal (dus niet als hoefsmid) direct moest worden overgeplaatst naar Atjeh. In Atjeh waar hij nu geen klaplopers meer om hem heen had, waar hij geen geld en gelegenheid had zich te bedrinken, maar vooral ook (zoals hij mij later zelf heeft verteld) om HARE MAJES TEIT de voldoening te schenken, dat Haar ingrij pen aan geen ondankbare was besteed, deed hem van de drank geheel afstand doen. In 1953 was ik (hier in Holland) op zijn 80ste verjaardag, hij was gehuwd, had een allerliefste vrouw en kinderen en hij was absoluut sans ran cune. In 1955 zou hij zijn 60-jarig Ridderjubileum vieren, doch helaas, enige maanden voordien is hij overleden. M. COHEN. J CABARET EN STRANDBAL. Op 20 juni a.s. in Amsterdam. J De Stichting Amsterdam TONG-TONG organiseert op 20 juni a.s. in het Minerva- paviljoen in Amsterdam weer een cabaret- J avond met bal, dat deze keer gewijd zal zijn aan alle zonnige tropische stranden. Men kan er strandfoto's laten maken, pootje baaien en ijsjes eten, hula-hula-dansen be- wonderen, zang, muziek en dans meemaken en nog met prijzen wegkomen ook! Alle verdere inlichtingen en kaarten bij de volgende adressen: B. Lawson, Dr. H. Colijnstraat 218, Am- i sterdam W-2. é1 W. Wanrooy, Woutertje Pietersestraat 342, Amsterdam W-2, tel. 80411. F. Wolterbeek, Akbarstraat 20 hs, Amster- dam W-2, tel. 129176. Het secretariaat: Mej. B. van Rekum, Joh. J Verhulststraat 107A bv„ tel. 721816. De penningmeester: H. J. van der Maal, J Stadionweg 2853, tel. 714854. Kokkies Winkel, Witte de Withstraat 128, tel. 89438. KIP JASSEN. liet was bij het 5de bat, 2de cie, te Semarang. De menagemeester had voor de Europese korpo raals en manschappen kippen ingekocht. De djaga- dapoer was een Ambonees korporaal. Hij moest ons roepen om die kippen te plukken. Lachend kwam hij de kamer op: „Ini hari orang blanda makan enak,zei hij, „sekarang semoea moesti pigi dapoer boeat kip jassen." NEKKIE, Noot: in de volksmond is „piepers jassen" aard appelen schillen. V Vf5 *7 1 Op een dag kwam er een oude ijzervreter bij ons binnenstappen. Hij had het artikel over Tja- kranegara gelezen en liet ons een oude foto zien. ..Weet U wie ik ben? Daar helemaal links op die foto. dat ben ik. Ik was ook bij Tjakranegara. En toen gaf deze veteraan een identificatie van deze foto. die in al zijn eenvoud toch weer een duidelijke indruk geeft van de ferociteit waarmee in die paar dagen van Tjakranegara tot Ampenan gevochten is: Op de grond zittend v.l.n.r.: G. E. Hoedt (gewond)H. G. E. Granpré Molière (gewond)Op de stoelen v.l.n.r,: J H. E. v. dWal (E. Vgewond)G. S. de Vries: L. G. Musquetier (gesneuveld) J. A. Jansen (M.W.O., gewond): R. Heijtman (E.V.). Staande v.l.n.r. P. J: R. Hamel (gewond): S. Eranssen Herderschee (M.W.O. gewond); H. Valkenburg (M.W.O. gesneuveld). Alleen twee kwamen er zonder kleerscheuren' af. Onze veteraan (dat is dus v. d. Wal) kreeg o.a. een houw over de rechterhand, die hem enkele vingers kostte. Nochtans is het merkwaardig dat deze oude vechtjassen nauwelijks spreken over „het veraad" Alleen veteranen weten wat betekent la guerre comme a la guerre in een oorlog komen alle menselijke eigenschappen óók op het strijdtoneel. Maar wie dan ook de MOED leert kennen als enige karaktertrek die zegeviert tot in de dood), die spreekt over andere dingen niet meer. Mijnhee. v. d. Wal en alle veteranen die voor de Hollandse vlag niet alleen liedjes zongen, maar hun leven inzetten, saluut! (Dit groepje officieren alle van het 61e Bataljon liet zich fotograferen 2 maanden voor het ver~ trek naar Lombok, mei 1894.)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 8