DRINGEND VERZOEK
Een poëtische klank in Tong-Tong
9
Schrijf voortaan bij ALLE betalingen
(briefkaart, giro, postwissel, enz„Oud
Abonné" als U reeds abonné bent, en
„Nieuw Abonné" als U Uw eerste
betaling doet Dit betekent enorme ver
lichting van onze administratie. Dank U.
HARDHOREND.
Ontmoeten elkaar twee ouweheren met een knoopje
met-touwtje in het oor en ontwikkelt zich het vol
gend gesprek:
„Waar heeft U dat apparaat vandaan?"
„Van Jansen in de Hoogstraat."
„Wat blieft U?"
„Van Jansen in de Hoogstraat!!"
„O. En hoeveel kost het?"
Vijfenveertig gulden."
„Wat blieft U?"
„Vijfenveertig gulden!"
„O. Is het goed?"
„Uitstekend."
„Wat blieft U?"
„Uitstekend!! En als ik vragen mag, waar heeft U
Uw apparaat vandaan?"
„Wat blieft U?"
„Waar heeft U Uw apparaat vandaan?!!"
„O, dat is zo maar een knoop uit de naaidoos van
m'n vrouw met een touwtje. Kost niks. Maar als
de mensen het zien, praten ze wel vanzelf har
der
KOEDAH KEPANG.
Men moet assimileren. In Holland eet men paarde-
vlees. Wij ook. Ga naar de paardeslager en koop
10 kilo goed doorregen vlees. Door de mangel
halen. Zout, boemboe, dèngdèngi bij de kachel
tot stijf. Tussen de dijen klemmen, dogèr door de
kamer, liefst gelaarsd en gespoord. Daarna eten
met bit in de mond. Speciaal aanbevolen voor
Staatsruifeters.
Zullen wij ooit de waringins vergeten uit ons oude Indië? Zo groot en machtig, zó oud en zó
wijs, dat zij heilig verklaard werden? Meestal accepteerden wij zoals ze waren. Wij hebben ons
vermeid in de wijde, luchtige schaduw van hun enorme bladerdak. Wij hebben ver en vrij uitge-
blikt over aloon-aloons want daar stonden ze meestalen hebben mede respect gehad voor het
Gezag dat aan deze aloon-aloons gevestigd was: de residentswoning, de kaboepaten, het paleis.
Waringins gingen voor ons altijd samen met: Ruimte, Tijd, Majesteit. Maar hebben we ooit
gedacht aan de mensen, die deze waringins planten? Zij wisten dat zij de tijd van volle bloei van
de waringin nooit zouden beleven. Maar zij hebben gedacht voor vele generaties die nog komen
zouden. Zij hadden een visionaire blik en een ruimheid des harten tot héél ver voorbij het eigen
leven. Saluut aan deze wijze mensen
Te deksel en waarom denken wij dan alleen aan AOW en invaliditeitsverzekering? Waarom pa-
veien wij alleen ons eigen wegje tot ons eigen graf? (Nou vooruit, óók nog een verzekeringetje
voor onze eigen kinderen erbij?) En al de anderen dan die nog na ons zullen komen? Waarom planten
wij NU niet het dak dat later over hun hoofden zijn zal? Ajo, oud-gasten uit Indië, juist jullie
ouderen, rapat voor de Raad der Ouderen, laat ons met het symbool van de waringin voor ogen
een werk maken dat onze tijd vér voorbij leeft. Indië dood en verloren? NOOIT! Plant ons leven
in Indië voort over de hele wereld. Toronto, Californië, Auckland, Brasilia, Transvaal, overal
waar de adem van tamarinde, suikerriet en melati nog leeft, word wakker. De TONG-TONG is
geslagen. Werk één jaar nog en U zult duizend jaren leven!
In reze rubriek probeert TONG-TONG te vangen al hetgeen een belofte of positieve indicatie
inhoudt van dichter- of schrijverschap. Zoals de lezer merken zal heeft dit werk niet per sé
Indisch te zijn. Vooral de jongere garde, die aan de drempel staat van een nieuwe maatschappij,
wil TONG-TONG op deze wijze mee helpen een deur te vinden.
Peter van Heyningen kwam jong in Holland, is geboren uit heel oude Indische familietakken
de Barkmeyers en de Mahieu's), heeft om voor hem onverklaarbare redenen al heel vaak
de neus gestoten bij het intreden van Hollandse literaire deuren. Is ónze smaak fout als wij
hem wél appreciëren? Zonder onze ogen te sluiten voor tekorten, kunnen wij toch direct
vaststellen dat deze schets talent verraadt.
Een advies aan andere beginnenden: wees bij de start tevreden met het kleine, het eenvoudige,
maar schrijf daarin zo eerlijk en zo intens mogelijk. Pieker niet over romans en trilogieën.
Ga uit van persoonlijke ervaringen. Sla niet op hol. En durf!
DE IDIOOT EN DE KLEUREN.
Omdat de zon schijnt en de lucht op prentbrief
kaarten hemels lijkt, (Cannes, Nice, Cöte d'Azur),
willen de bloemen geuren en is de idioot naar het
kerkhof gegaan. De driften van zijn schonkig lijf
en van zijn onvoltooide wezen dreven hem als
ieder jaar tot uitgaan en hij loopt met de waggel
van onzekerheid over de weg.
Zijn hoofd, slordig en lachwekkend opgebouwd
uit scheefgedeukte schedel, troebel vlees, is nu vol
ledig uitgeschakeld en van geen belang. Het
lichaam doet het werk, beweegt zich voort, wijkt
uit voor het verkeer en absorbeert de dag. Heel
dit fenomeen van lelijke proporties vult zich met
de geur van een plant, de warmte, het haast ero
tische genot van massage van versleten kleren op
een even zwetende huid. De mensen, die hem tegen
komen glimlachen met neerbuigend ongemak, dek
mantel voor verlegenheid en vage ergernis, maar
de idioot ziet niets, voelt slechts de prikkels van
het ogenblik en verwacht de koele hoge bomen
van het kerkhof, waar hij het haast pervers ervaren
van dood en rotting vinden zal.
De dood is aan zijn kleine geest verwant als het
instinctieve leven aan zijn lichaam.
In zijn klamme rechterhand klemt hij een dubbeltje
om bloemen te kopen, straks.
Als de idioot het kerkhof nadert, ziet hij uit de
verte reeds de handkar. De bloemenman staat er
gemelijk en als steeds verstoord om slechte zaken
naast.
En dit nu is de eerste arbeid van het mongoien-
hoofd, deze eerste bewuste blik op de kar met
bloemen. Het hoofd wordt ingeschakeld en vervult
zijn zeer bescheiden plichten. De idioot staat even
stil dan beweegt hij zich naar de verlokkende
kleuren, de waggel wordt een ongecoördineerde
zig-zag-draf. Bij de bloemenkar gaat de rechter
hand, waarin het dubbeltje nu zin gekregen heeft,
omhoog en opent zich. De klamme vingers worden
plakkerig gespreid en in de palm kleeft het munt
stuk. Een schat, de kluis geopend. De bloemen
man, ontwaakt uit zijn dromen van mislukking en
van onrechtvaardigheid, weekt de munt los en denkt
met iets als weemoed aan de tijd, die zo snel voorbij
gaat. Alweer een jaar geleden, dat die idioot er
was.
Voor een dubbeltje kan je vier bloemen kopen,
een elastiekje om de steeltjes. De idioot mag ze
aannemen met zijn bevende handen.
Hij staart naar de povere kleuren, intens, haast
bewust.
Door de ijzeren poort loopt hij dan het kerkhof
terrein op, de armen recht voor zich uit gestrekt,
zijn blik geconcentreerd op de tere, ongetwijfeld
breekbare schat in zijn lompe handen.
De waggel is nauwelijks nog te onderkennen, het
lijf heeft zich, voorzover dat mogelijk is, gestrekt
tot iets als een trotse houding. De idioot is bege
nadigd en trots op zijn geluk, want alleen hij mag
ieder jaar het wonder van de kleuren brengen aan
het wonder van de dood.
Nu verwelkomt hem de schaduw van de hoge
bomen en hij is verdwenen.
PETER v. HEYNINGEN.