9
MY MOST UNFORGETTABLE CHARACTER
In de Readers Digest verschijnt onder dit hoofd
regelmatig een bijna altijd interessante beschrijving
van een „character" ingestuurd door iemand, die
hiervoor royaal gehonoreerd wordt met 2500.'
De character, die ik hier ongehonoreerd
voor u ga beschrijven, zou alleen maar „èèèhl"
zeggen, bij het horen van zo n formidabel bedrag,
want hij was maar een heel doodgewone toekang
kebon. Hij heeft me ook geen wijze levensles ge
leerd, zoals de Characters uit de Readers Digest
stuk voor stuk plegen te doen.
Maar wat hem alleen al tot „character" maakte, en
hem van alle andere kebons onderscheidde: hij
trok nooit sprietjes. U kent het verschijnsel wel,
het is een bijzonder knap gecamoufleerde hou
ding van een ijverig wiedende tuinknecht, die in
feite helemaal niets presteert!
Nu is het feit op zichzelf, dat Madja geen sprieten
trok, hoewel prijzenswaardig, nog niet de moeite
waard, om wat over hem te vertellen, dat voelt
iedereen! En laat ik u van tevoren waarschuwen,
dat hij ook geen spannende heldendaden heeft
verricht of zich op andere brillante wijze heeft
onderscheiden. Dit is het dóódsimpele verhaal,
van een dóódsimpel mens, met geen enkele mo
raal, geen begin, en geen einde.
In alle vroegte was de laatste barang in de vracht
auto van de onderneming geladen, en vol ver
wachting reed ik weg, zittend naast de gemoede
lijke chauffeur, mijn paar maanden oude dochter
op schoot.
De verhuizing naar de onderneming was een feit
geworden.
Mijn mail was al vooruit gegaan, en ik verheugde
me op het weerzien.
De tocht was schitterend, zoals altijd, vooral in
de vroege ochtend. Al gauw lag Bandoeng achter
ons en beklommen we de hellingen van de Tang-
koeban Prahoe. Op de Tjiater-pas nog even een
blik achterom, en toen weer omlaag, naar de Soe-
bang-landen. De heel speciale geur van de thee
onderneming bracht me meer in verrukking, en ik
genoot met volle teugen. Toch was ik blij, toen
we het emplacement opreden, er was veel te doen!
Afladen, uitpakken, oeroessen!
Daar was de fabriek, daar mijn toekomstig huis,
daar stond mijn man. En achter hem stond een
ijverig vegende gedaante..
Madja.
Op het eerste gezicht leek hij niet direct wat-je-
noemt. Maar hij dééd in ieder geval ijverig,, schoot
meteen toe, hielp afladen, hielp sjouwen, was
doodgewoon: nuttig. In afwijking van vele andere
kebons blééf hij nuttig. En ijverig. En handig.
En bescheiden.
Na een week dacht ik: „Hij is heus geschikt".
Na een maand dacht ik: „Het is een góéie kerel!"
En na een jaar, toen we weggingen, kon ik wel
huilen, omdat ik Madja nooit meer terug zou zien.
Zoals ik al zei, heb ik hem nooit sprietjes zien
trekken. Hij werkte rustig en bescheiden zijn vaste
programma af eerst heel vroeg met de djoeragan
istri de tuin in ik ben een enthousiast tuinier
ster dan dweilen, dan andere huiselijke kar
weitjes, zoals schoenen poetsen, badkamer schrob
ben, of de motor van mijn man schoonmaken. En
als er niets meer te doen was, dan zocht hij wel
iets.
De eerste tijd hebben we veel werk aan de tuin
gehad. Het was een tuin zonder apa-apa. Behalve
een grote bougainville stond er geen bloemetje in.
Maar na drie maanden hadden we prachtige cos-
méa's, afrikaantjes, daoen miana en petunia. En
het duurde niet lang, of er kwamen verzoekjes
uit de bèdèng via Madja om zaad, en al
spoedig begonnen overal bloementuintjes te bloeien.
In de groententuin hadden we al gauw djagoeng,
katjang tanah en katjang pandjang. Vanwege de
katjang pandjang kreeg ik eens een ertra compli
mentje van Madja. Ik had het namelijk op een
dag zomaar in mijn hoofd gekregen, om deze
groente te planten, dus zei ik: „Madja, hier moet
je patjollen, en hier komt katjang pandjang te
staan." „Mangga, djoeragan istri", zei Madja ge
hoorzaam. En zo geschiedde.
Toen de oogst rijp begon te worden, en ik er
wat van plukte, zei Madja ineens: „Djoeragan istri
is toch wel heel erg pienter met planten". Ik was
natuurlijk erg gevleid, maar vroeg om nadere tekst
en uitleg. „Wel," was het antwoord, „Djoeragan
istri laat katjang pandjang planten helemaal bui
ten het seizoen. En tóch komt de boel op, en is
de oogst prachtig!"
Ik heb hem maar niet verteld, dat ik totaal on
kundig was van de seizoenen van de katjang
pandjang!
Na een maand of wat kwam het bij me op, dat
er voor kippen en eenden ook nog wel plaats was.
Dus werd Madja er op uit gestuurd om pluimvee
te kopen. En zo hadden we al gauw twee kippen,
twee bèbèk manilla's en een djago. Om het even
wicht te bewaren wilde ik er nog een kip bij heb
ben, en op een middag kwam Madja aan met een
mooie wit-zwart gespikkelde ajam, door mij direct
„Spotty" gedoopt. Toevallig kwam ik nog even
in de keuken, toen ik zag, dat Madja doodernstig
met de kip drie cirkels boven de oven beschreef.
„Naon èta, Madja?" moest ik onmiddellijk weten.
Hij was eerst erg verlegen, maar na aandringen
van mijn kant vertelde hij: „Zo weet Spotty, dat
ze hier thuis hoort, djoeragan istri. Of het zo we
zen moest: toen de baboes en hij al naar huis
waren, brak Spotty, die nog niet gekortwiekt was,
los. Waar mijn man en ik ook zochten, we kon
den haar niet vinden. We maakten ons er verder
maar niet druk om: Madja zou Spotty wel weer
opsporen.
Maar 's avonds laat hoorde ik gescharrel bij het
kippenhok. Gauw met een flashlight er op af. En
wie schetst mijn verbazing, toen ik Spotty voor
de deur heen en weer zag scharrelen! Behoed
zaam deed ik de deur op een kier, en onder mijn
handen door schoot Spotty naar binnen.
Kwam het door de drie cirkels boven de oven?
Bijgeloof? Kan zijn, maar Spotty wist toch maar,
waar zij thuis hoorde!
En nu hadden we dus kippen en eenden. Maar
eieren ho maar! Iedere dag keek ik vol span
ning in de kistjes met stro, die uitnodigend klaar
stonden, en iedere dag niets!
Tot op zekere middag Madja opgewonden de zit
kamer binnenstoof met een stralend gezicht. Ik
stond er wel even van te kijken, want hij was al
tijd zó bescheiden, dat hij nooit zomaar een kamer
binnen zou gaan, waar zijn vereerde djoeragan
istri zat. Maar de emotie overwon ditmaal de be
scheidenheid. „Djoeragan istri!" jubelde hij „Aja
endog, aja endog!"
Hoera! Een ei!
Natuurlijk rende ik direct het kippenhok in, om
het onder luide vreugdekreten te bewonderen. En
ziet: daar lagen zelfs twéé eieren. In de gauwig
heid was er nog eentje bijgekomen! En de volgen
de ochtend hadden ook de eenden hun plicht be
grepen. Vanaf die tijd hadden we regelmatig verse
eigen eieren.
Tot nu toe was het leven op de onderneming
heel rustig en landelijk verlopen. Dagelijks genoot
ik van de prachtige theetuinen met hun heerlijke
frisse, kruidige lucht, van de verse theegeur van
de fabriek, van het genoegelijk gekwetter van de
fabrieksmeisjes. Een handjevol Hollandse militairen
bewaarden de orde en rust, waar ze niet veel
werk aan hadden: hun aanwezigheid alleen was
al voldoende.
Maar het was 1949.
De overdracht kwam.
De Hollandse militairen verdwenen en langzamer
hand begon de narigheid, die ons tenslotte ook
van dit ideale oord verdreven heeft. Maar dat is
weer een heel ander verhaal.
Een van de eerste narigheden echter was de grote
mogoh, de staking, die ongeveer een maand duur
de. Al het ondernemingspersoneel behalve de
staf natuurlijk moest er aan meedoen. Geluk
kig niet onze baboes die waren privé. Maar
wel Madja, die door de onderneming gefinancierd
werd.
Op een goeie dag, 's ochtends om acht uur, zou de
fabrieks fluit gaan, het teken, dat iedereen het
werk neer moest leggen. Madja, die zoals ge
woonlijk, om zes uur binnen was gekomen, was
zenuwachtig en bingoën. Hij liep gepre-occupeerd
heen en weer, deed gauw nog zoveel mogelijk al
lerlei karweitjes, al zorgelijk prevelend in zich
zelf. Ik kon het niet nalaten, hem nog wat op
stang te jagen: „Ajo, Madja, nanti mogoh, hè? Mij
in de steek laten, hè? Kun je wel?" Maar de arme
man was zó in de war, dat ik met hem te doen
kreeg, en hem maar gauw weer met rust liet.
Eindelijk, om acht uur, ja hoor, daar ging de fluit!
Madja kreeg het nu helemaal te kwaad. „Koe-
maha, djoeragan istri, wat moet ik toch doen?"
„Doeka, Madja, mogoh wai, atoe!" „Allah, djoe
ragan istri, koemaha atoe!" Tenslotte heb ik hem
weg moeten sturen. Ik zie hem nog het zonover
goten kampongpaadje aflopen, doodongelukkig, al
mompelend in zichzelf en zorgelijk hoofdschud
dend, zijn iets gebogen gestalte, de iets te lange
armen, één brok ellende.
Die dag zag ik hem niet meer. Ook niet de vol
gende dag.
Maar op de derde dag van de mogoh stond Madja
pardoes op de zijgalerij. Eén moment keken allen
elkaar verbluft aan, mijn man, ik, de baboes, en
ook Madja zelf. Van louter schrik en zenuwen
pakte hij mijn dochtertje uit de box, iets wat
nog nooit in de geschiedenis gebeurd was. Met
het kind bevend in de armen geklemd stamelde
hij: „Allah, noniii, koemaha ieu, Madja mah
mogoh, Madja isin, nonniii!"
„Mijn hemel, Madja!" schoot ik geschrokken uit,
„Wat doe je nu toch, straks krijg je soesah met
de anderen, je mag hier helemaal niet komen! Ga
toch gauw naar huis! Djoeragan istri weet im
mers wel, dat je er niets aan kunt doen, ik ben
toch waarachtig niet boos, maar ik wil niet heb
ben, dat je soesah krijgt!"
Ineens werd hij een ander mens. Zakelijk plantte
hij de baby weer in de box, en liep door naar
binnen. „De baboes hebben niet goed gedweild"
constateerde hij misprijzend, „en de schoenen van
djoeragan anom zijn niet netjes gepoetst. Het kip
penhok is niet behoorlijk schoongemaakt, en het
konijn heeft geen vers gras."
„Maar Madja
„Djoeragan istri, als ik binnenshuis werk, ziet
niemand me, de tuin durf ik niet te doen, maar
de badkamer moet toch nodig geschrobt worden!"
En tijdens de hele mogoh is Madja iedere dag
binnengekomen, 's middags, als iedereen rustte, en
hij weinig kans liep om gezien te worden. We
konden hem niet tegenhouden, en tot onze grote
opluchting heeft hij er inderdaad nooit last mee
gekregen!
Intussen verstreek de maand, en de staking werd
beëindigd. Iedereen toog weer opgewekt aan het
werk, en Madja kwam triomfantelijk weer om zes
uur binnen, om meteen de tuin te lijf te gaan.
Maar in de theetuinen nam langzamerhand de
narigheid toe. Er werd geschoten, er vielen doden.
Iedere vrouw is blij, als haar man na het werk
thuis komt. Ik was blij, als mijn man lévend thuis
kwam. Hij droeg er zorg voor om iedere dag pre
cies om twaalf uur het emplacement op te rijden.
Vanuit de zitkamer kon ik de bocht zien, waar
langs hij binnenkwam. 'Om kwart voor twaalf ging
ik op mijn „uitkijkpost" zitten, en als ik hem om
twaalf uur aan zag komen, slaakte ik een zucht
van verlichting.
Op een dag brak er juist om die tijd een hevige
regenbui los. Het water stroomde neer, en het
onweer was niet van de lucht. Gespannen zat ik
op mijn stoel. Het werd twaalf uur. Hij was er
niet.
(Vervolg volgende blz.)