MIJN OPA
3
De oorlog heeft plotseling en voorgoed een
einde gemaakt aan het wonderlijke leven van
dat wonderlijke maatschappijtje in Ned. In-
dië, dat men „De Mestizo Clan" zou kun
nen noemen, maar ons bekend is als Indi-
buurt" (Kemajoran, Krembangan en soort
gelijke buurten en wijkjes in honderden an
dere plaatsen in Indië).
Deze buurten hebben vaak geheel ten on
rechte) een slechte reputatie gehad als „pau
per-buurt", deels omdat er veel Indo-tjes
woonden met een veel te laag inkomen voor
„een behoorlijke Europese stand", deels om
dat daar vechters vandaan kwamen met een
weergaloze vermetelheid. Maar men moet er
zelf geleefd hebben om te weten hoeveel
trots en levensmoed, hoeveel eer en zelfres
pect er bloeiden in die eenvoudige huizen
van gedèk.
Hoeveel ware democratie schouder aan
schouder met „koloniale" levensvormen. Een
Opa was hier Opa van een hele buurt, een
Moesje of Tante was moeder of tante van
alle kinderen in de buurt. Hier leefden Indo-
artisten pur sang, hier werd de Oosterse
Drei Groschen Oper, de Stamboel, geboren,
hier waren de legenden van pentjak, poe-
koelan en sikoe- sikoe werkelijkheid. Hier
leefden de beste KNIL-soldaten en de beste
voetballers, de meisjes waren mooi en goede
huisvrouw tegelijkertijd.
Deze brief van „Meiti" wat een door-en
door Indische en dierbare naam!) is een late
en verre groet uit deze Mestizo-clan.
TONG-TONG hoopt meer zulke brieven te
mogen publiceren. De Indo-clan zij uitge
wist, maar nimmer vergeten!
De Redactie.
Wie uit Kemajoran en omstreken kent hem niet, die
lange oude heer, bij wie iedereen welkom was; hij
had een eettafel, drie maal zo groot als een Hol
landse uittrektafel. Hij zat als hoofd van 't grote
gezin in het midden tussen zijn eigen anaks, tjoe-
tjoeks en „binnenlopende" anaks. Ja, iedereen ken
de hem wel, die Opa van me, als Oom James
en dan ging de duim omhoogzóóó'n ouwe
heer!
't Avonds zat hij meestal in de achtergalerij (aan
weerszijden balustrades) waar je zo heerlijk op kon
wiebelen. Hij zat op zijn lange luie stoel, en uit
zijn dwarsfluit toverde hij, hoog en ijl, de mooiste
tonen. Mijn zusje en ik, twee kleine Indische non-
nies, in gestreepte tjelana monjet, zaten naast hem
op de trap. We keken in de grote donkere tuin met
de djeroek limo-boom, de witte en rode djeroek
Bali met de tjangkokans, de djamboe kloetoek, enz.,
enz., en waar de kleine zwarte tikoes tjeroeroets
krijgertje speelden tussen de struiken. Deze muizen
toefden graag in een „gelukkig" huis, vertelde de
oude nènèh vaak. Het was maar al te waar! Klok
slag acht mochten we voor hem naar de overkant,
waar Si Ketjil zijn warong had, om één fles Anker
Pils sigaret-diëng te halen. De warong kende
immers geen sluitingstijd. Of soms gingen we dja-
lan-djalan tot de spoorbaan, langs al die toekang
djoealans met hun flikkerende petroleumpitjes. Kwé
poetoeh, toekang bandrèk, katjang reboes, kembili,
katjang bogor, nangka en al die andere heerlijk
heden. Opa voorop, heel erg lang in zijn pyama,
wij er achteraan, elk met een pakje katjang reboes
in blad, bengelend aan een tali-es. En al de Indo
nesiërs: „Tabé Toean besar, slamat malam!"
Als je bij Opa om een cent kwam bedelen voor
roedjak of iets dergelijks, kreeg je vaak te horen;
„Nee, Opa heeft geen geld, ga spelen." En als er
een dikke „krokodillentraan" langs je bruine kin
derwang gleed om die „valse" Opa, dan was het
plotseling: „Kom maar hier poes!" Je klom op zijn
schoot, werd geknuffeld enkreeg een dubbel
tje. Wat kocht je er toen niet voor
Als de klontong-chinees kwam, met zijn ting-tong,
ting-tong, stroomden onze bedienden, elf baboes,
waaronder oude nènèh; haar zoon, die onze kebon
was; en tien schonen, in leeftijd variërend van
veertien tot dertig jaar, zijnde de gendoh, baboe
tjoetjie, kokki, baboe dalam, enz., enz. elk onder
een ander voorwendsel, het voorerf op. omdat
Tjina-Klontong ook wel wat voor hun in petto
had. Maar eerst ging het schuifelend langs de
Toean besar met een lispelend: „Kasih dong Toe
an!?!" En hoewel dochterlief hem al toeriep van
„Niet doen Pa!" stopte hij hen toch een dubbeltje
in de hand. Kreeg je toen niet al voor een kwartje
zo'n aardig bedrukt kabajastofje? En vrolijk, bijna
uitgelaten, luid dooreen kakelend als een stelletje
kippen, zochten ze weer hun bediendenkamertjes
op, waar, voor een gebarsten spiegel, de stofjes op
het lijf werden bekeken.
De konijnen- of snippenjacht; nooit bleef Opa hele
dagen weg; zondagochtend vroeg ging hij op pad.
Zijn jongste zoon als trouwe metgezel, de twee
jachthonden, Siman zijn eerste drijver, zijn oudste
schoonzoon, die meestal ook van de partij was, en
nog één of twee katjongs om de eventuele vaugst
huiswaarts te dragen. En als je, laat in de middag,
de honden in de verte hoorde blaffen, dan wist je
dat de stoet in aantocht was, met hele rentengans
snippen of het dode zwijn tussen de dragers in.
Siman kon zo behendig het beest villen, waar wij
kinderen natuurlijk met onze neuzen bovenop zaten.
Daarna werd er uitdeling gehouden in lappen wild.
Wat kon zo'n bruingebraden stukje smaken, of zo'n
schaal snipjes bij de nasi-ngeboel-ngeboel (pas van
het vuur). De tien geboden geoorloofd!
SinterklaasJe zette als pukjes van 56 jaar
je schoen klaar, waar je prompt de volgende mor
gen je complete verlanglijstje in zag, van pop tot
niewe sokjes, speculaas en snoepgoed. Maar
je had wel eens gehoord, dat Sint de dag daarop
weer langs kwam en je zette dan je schoen weer
klaar. Maar ja, wat wil je, voor Opa, Mams en
tante, die allen een duit in het zakje van de goed
heilig man hadden gedaan, was het, hoewel 5 dec.
begin van de maand was, al tanggoeng boelan, dus
kon er echt geen cadeautje meer van af. Doch
Opa wist ook hier wel raad op. Vijf uur 's mor
gens, terwijl iedereen nog sliep liep hij de tuin in
om onder onze ettelijke manggabomen (we hadden
van mangga golek tot ketjipè) afgevallen vruchten
te zoeken. En als we om 7 uur ons bed uitvlogen
om Sints goede gaven in de schoen te bekijken,
vonden we in elk een goudgele mangga, waar de
tjodot even zijn tanden in had gezet. Kwaad dat we
waren, maar de „Ouwe" had plezier, dat verzeker
ik je.
Oud en Nieuw was dè dag van het jaar in Kema
joran, waar hele gratificaties werden versmeten aan
petasan en golongans, die met sadoladingen ons erf
werden opgereden. Het ging er in Kemajoran im
mers altijd weer om, wiens petasan het langst en
het luidst knalde en brandde. En altijd wonnen wij
het glansrijk, want iedereen die bij oom James kind
aan huis was, droeg zijn steentje er toe bij. En op
de bewuste dag, 31 december, als een ieder zich
in z'n nieuwste en mooiste plunje had gestoken,
stond Opa geposteerd opzij van het huis in zijn
oudste jachtkledij, waar de reuk van sawah en
zwijnenbloed nog aan hing, met zijn drijvers allen
present, voorzien van tientallen emmers water, voor
het geval er brand mocht uitbreken. Tussen de
twee grote kedongdonghomen hingen als een dikke
zware bloemenslinger de golongans. Om klokslag
twaalf werd de brand er in gestoken en ons erf
was dan één vuurzee, waarin duizend en één kleu
ren vonkten. Je moest je oren dichtstoppen van al
dat lawaai dat het vuurwerk maakte en dan wist
je dat er weer een goed jaar was afgesloten, waar
je met dankbaarheid op terug kon blikken. Daarna
stroomden de oudgedienden en allen die oom James
en de familie kenden het huis bionen met een ..ge
lukkig Nieuwjaar of Slamat taoen baroe" en brach
ten kwekwe en dergelijke mee. Aan de gezamen
lijke nieuwjaarsdis zat iedereen mee, liefst met hoog
opgetrokken knieën vanweg de voetzoekers, die
stikem uit een broekzak sissend op de grond gle
den. Dan had je op het voorerf de ronsebons, be
staande uit 'n zes man, die luid schetterend en
trommelend „Wiens neêrlands bloed" etc. speelden
en waartussen Opa plotseling opdook, met een ge
verfde koekoesan op het hoofd, een baard van
paardenhaar om en een kedok-setan voor het ge
zicht, waar we altijd als de dood voor waren. Dan
ging de hele troep door het huis, en nadat ieder een
glas bier had gekregen, gingen de spelers weg, op
naar het volgende adres.
Wat heeft Opa niet veel, heel veel voor ons be
tekend. Hij was altijd even vrolijk, een groot voor
beeld voor jong en oud, geen „mooie God-prater",
maar iemand die zich streng hield aan de tien ge
boden Gods. Toch is het verdriet niet aan hem
voorbijgegaan. Heel vroeg al heeft hij zijn innig
geliefde vrouw verloren. Ze ging met vacantie naar
haar dochter in Bandoeng, de dood reisde met haar
mee en Opa zag haar niet meer levend terug.
Dagen lang sloot hij zich op in zijn kamer en allen
vreesden, dat hij er een eind aan zou maken. Maar
gelukkig kwam hij er weer boven op en werd weer
de oude, terwille van zijn kinderen en tjoetjoeks,
die intussen waren geboren.
Ach, was je ooit uitgepraat, uitverteld over hem,
deze oom James, waarvan iedereen zei, dat hij al
leen maar „goed" was?
De oorlog maakte een eind aan alles wat mooi en
goed was, ook aan Opa's leven. In november 1944,
met de bevrijding in zicht, stierf hij, 72 jaar oud,
ver van al zijn zoons in de krijgsgevangenkampen.
En hoewel er zovele van zijn vrienden en kennis
sen achter het prikkeldraad zaten, volgde toch nog
een lange, lange stoet hem naar zijn laatste rust
plaats, Tanah Abang.
Ja, Opa, Indië was voor jou leven en sterven.
Als B.B.-ambtenaar kon hij wel een paar keer
met verlof naar Holland, maar Holland zei hem
niets. En wij, zijn anaks en tjoetjoeks, zouden we
ons ooit vrijwillig in Holland hebben willen ves
tigen als Opa's tijd was blijven stilstaan??
Zijn kleindochter
MEI TI
Dit zijn essenties van het leven van de Indo: het vrije leven in pyama en op sloffen in het ruime,
koele gedèk-huis; de jacht op het week-end ergens achter een kleine SS-halte. Er zijn uiteraard
meer „levens-stijlen" geweest in ons oude Indië, min of meer Europees, min of meer op rijker ni
veau, maar het ware Indo-hart klopte hier. Hier ziet men de „kleine Boeng" ook zoals hij was: bij al
zijn kleinheid op de maatschappelijke ladder ontegenzeggelijk een man van distinctie. De figuren in
het midden op de foto en links hebben in alle opzichten de allure van een „Toean Besar". We hoe
ven maar om ons heen te kijken en een vergelijking te maken met „de kleine burgerman" in Holland
om direct in te zien, dat de Indische „Kleine Boeng" toch werkelijk wat anders was: een kleine Hidal
go met een grote trots. Hoe tragisch dat dit waardevolle soort „weg-geassimileerd" moet worden!