VROUWEN IN DE RIMBOE w. In de rimboe hadden de vrouwen het niet altijd even makkelijk. Ze waren voor 1920 in ieder geval meestal van alle medische hulp verstoken. Werden de kinderen groter dan moesten ze naar Java o{ naar Holland om naar school te kunnen. Iedere moeder die dit heeft meegemaakt weet dat dit een zware opgaaf was. Hieronder volgt een waar gebeurd verhaal van een CONTROLEURSVROUW „Verder moet je het nu zelf zien te klaren kindje. Ik moet nu weg, anders ben ik niet op tijd in Tandjong Radja, en je weet, de resident rekent op me. Het water zal nu misschien gauw zakken en dan kan je verder. Wees moedig, het komt wel in orde en in Palembang wachten ze op je. De djoeroemoedi is vertrouwd en de roeiers zijn flinke kerels". Niettegenstaande zijn bemoedigende woorden voelde Charles zich echter helemaal niet gerust en met een zeer bezwaard hart moest hij zijn jonge vrouw alleen verder laten trekken. Maar het leven van een B.B. man in de Buitengewesten was nu eenmaal hard en zeker als jong controleur had hij nog niets in te brengen. De dienst ging voor het meisje En Betsy was flink. Zij wist waarvoor zij gekozen had toen zij de idealistische jonge man trouwde, die zo'n hoge opvatting had van zijn plicht. Wiens idealen zij echter onderschreef. En al viel het dik wijls niet mee om als enige Europeanen op een klein plaatsje in de binnenlanden van Sumatra te zitten, het werk gaf ook haar een intense vol doening. Was het niet heerlijk om telkens weer te mogen ervaren, dat de bevolking niet tevergeefs om hulp en steun kwam; was het niet groots om het gevoel van dankbaarheid in je te voelen op stijgen telkens wanneer er weer een zieke genezen was! Maar op dit ogenblik bezag ze het leven toch wel met zeer gemengde gevoelens. Het kind kon nu leder ogenblik komen, hun eersteling, waar ze zo verlangend naar uitgekeken hadden. Had ze mis schien toch nog te lang gewacht met haar vertrek naar Palembang? De Rawas was gezwollen; het leek dit jaar wel erger te zijn dan anders en dagen lang hadden ze in zenuwachtige spanning gezeten. Neen, ze was helemaal niet gerust. „Zakt het water nog niet, Djoeroemoedi, kunnen we nog niet gaan?" „Neen, Njonja Besar, het is nog te gevaarlijk". Maar ook de stuurman werd nu onrustig; zijn er varing die hij in zijn omgeving had opgedaan zowel als zijn intuïtie zeide hem, dat het niet lang meer zou duren of het kind werd geboren. Enig risico moesten ze nu maar nemen, en hij stelde voor te vertrekken. De sterke stroom van de rivier voerde de prauw mee; de roeiers hoefden niet veel te doen, maar de djoeroemoedi moest al zijn stuurmanskunst te hulp roepen. Intussen hield Betsy zich groot, zo groot ze kon. Maar wat betekende die snijdende pijn? Was dit wat men haar gezegd had dat gebeuren zou? Wat moest ze doen als het kind nü komen zou, in de prauw? De stem van de djoeroemoedi onderbrak haar ge dachten. „Nonja Besar, ik wil u niet ongerust maken en U moet niet bang zijn, maar er stroomt water in de prauw. Het is niet erg; een klein lek, en we kunnen best hozen, tot we bij de eerst volgende doesoen zijn. Daar kunnen we dan aan leggen en het lek repareren". Ook dat nog! Was het nog niet erg genoeg, dat zij dit alles alléén onder ogen moest zien? Moest nu ook deze beproeving er bij komen? Hoe lang zouden ze in die doesoen moeten blijven? Maar neen, niet verder piekeren; flink zijn. Dit alles hoorde er bij; bij de keuze die zij had gedaan toen ze Charles trouwde. Ze moest laten zien, dat ze niet kinderachtig was, dat ze een ware B.B. vrouw was, die dit alles aandurfde. Wéér kliefde haar een pijnscheut! En nu kwamen de pijnen sneller op elkaar. Ze zou het de djoeroemoe di nu moeten vertellen. Moedig zijn, dacht ze, je bent in elk geval niet helemaal alleen. Of ze even bewusteloos was geweest, wist ze niet, maar wel was ze nu dóódmoe. Misschien ging ze wel dood. Maar, neen, in haar armen hield ze iets heel kleins. Welk wonder was er aan haar ge beurd? De djoeroemoedi reikte haar eerbiedig de kleertjes aan, het hele kleine goerita'tje dat zij met zoveel liefde had zitten maken. Maar ze had nu geen tijd om daar verder' over te denken. Wat was het dat ze op haar armen voelde rusten; was het een levend wezentje, of was het dood? God dank, het spèrtelde en gaf een kreet. Oh God, dan was de pijn toch niet tevergeefs geweest. Haar kindje lééfde Ze zonk weg in een niets meer weten. Of het lang geduurd had wist ze niet toen ze bijkwam. Maar ze hoorde de bemoedigende stem van de djoeroemoedi: „Nog even Njonja Besar, dan zijn we in de volgende doesoen" En weer zonk ze weg tot ze in het dorpje aankwa men, waar vele helpende handen werden toegesto ken. Het gaf een grote consternatie. Njonja Contro leur had in de prauw een baby gekregen. En er was niet eens een vrouw bij geweest om haar te helpen. Vol ontzag vertelde men het verhaal verder. Schielijk werd de vrouw van het dorpshoofd ge haald; alles werd in orde gemaakt; het wichtje werd gebaad, de njonja verzorgd. Een ijlbode werd naar de standplaats van de controleur ge zonden om hem het nieuws te verwittigen. En toen alles geregeld was en de Toean contro leur er bij was, werd een slametan gegeven en een klapperboom geplant. En nóg vermeldt de geboorteacte, dat geboren werd tussen de doesoen zus en de doesoen zo er staat niet bij: in een lekke prauw de dochter van Betsy en Charles. Maar voor haar tweede kind vertrok de contro leursvrouw toch maar wat meer bijtijds naar het huis van haar ouders in meester Cornelis. Je kon het nooit weten met die Rawas. Nog even die leuke foto uit het archief gehaald van onze schietbanen in Indië, waar njonja besar zowel met kara bijn als met pistool een num mertje scherpschutterskunst kon weggeven, waar je van stond te kijken! WIJSHEDEN VAN LANG GELEDEN. Maak het Uw man zo aangenaam mogelijk; ver zwaar zijn zorgen en zwoegen niet door ongemoti veerd klagen en jammeren over geldzaken, bedien denkwesties of andere huiselijke voorvalletjes; voor kom zoveel mogelijk zijn wensen, zorg steeds voor een goede tafel, kortom veraangenaam zijn leven. Zijn er momenten, die U droevige herinneringen en een hevig verlangen naar het vaderland bren gen, geef er niet aan toe, doch zoek afleiding; be klaag Uzelf niet. In alles moet de Europese vrouw zich voegen naar 's lands gewoonte en er naar leven. De eerste jaren zullen U menige traan en zucht kosten, omdat gebruiken en gewoonten nu eenmaal verschillen van die van Uw moederland; toch dap per doorgewerkt en flink het hoofd omhooggehou den. Tracht overal vrolijkheid in Uw huis te brengen; ge moet alles met opgewektheid doen; van U, huis moeder moet een licht uitgaan, beter uitgedrukt nog, een bezieling uitstralen, die Uw gehele om geving meesleept; al het moeilijke werk wordt er door verlicht. Zie het goed van Uw man zelf na; de zakken, knopen aan broek overhemd en kabaga. Het is zeer hinderlijk als hij naar het werk moet en er man keert dan iets aan zijn goed. Geef nooit toe aan de zucht tot kopen; bedenk wel als ge kinderen hebt, dat iedere cent aan hun op voeding kan besteed worden; ge kunt U met dit denkbeeld voor ogen vele offers getroosten. Schuw alle lectuur die U niet opheft maar geeste lijk verlaagt. (Uit: Het leven van de Europeesche vrouw in Indië door Mevrouw J. Kloppenburg-Versteegh. Uitgave 1913). ANOE Brokstuk uit een gesprek van twee dames voor een groenten winkel. „Niet. Als voor sajoer asem, moet je anoe d'rbij doen." „Wat toch?" „Anoeoeoe, je weet toch wel. Tsk, hoe heet dat toch?" „O ja, ik weet wel wat je bedoelt!" „Wat dan?" „Ha-ah ja, hoe heet dat toch ook weer? Maar ik wéét!" (allebei piekeren: tsk-tsk-tsk!) „Maar je weet!" „Ja ik weet!" (Bent u óók al zoveel namen vergeten, waarde lezer(es)?) IN DE TREIN. Laatst zat naast me in de trein een Indische me vrouw te klagen over de houding van haar Hol landse familieleden. „Ze willen me nog plukken" zei ze, „En ik heb haast niets meer toch. Ze zeggen: Je had 't rijk in Indië Nog altijd af gunst. Nou, mijn man heeft er zich letterlijk dood gewerkt. Ik heb gezegd Jullie zijn maar rustig thuisgebleven. En nu schelden op dat mooie land. En mij mijn eigenverdiende, overgebleven spulle tjes nog niet gunnen. Die lui lijken wel vampiers, vindt U niet?" Het mensje begon diep ongelukkig te huilen. Toen kwam ik op een idee. Ik haalde de laatste TONG TONG uit mijn tas. „Kent U dit?" Nee, ze kende het niet. „Nou", zei ik, „neem het maar. Dan vergeet U Uw verdriet." En een ogenblik later waren de waterlanders ver dwenen en ze kreeg vrolijke lichtjes in haar ogen. „Fijn krantje", zei ze. Ik gnuifde. LYDIA BOS-VERGOUW Noot van de redactie: Denk niet te snel kwaad. We plaatsen dit stukje NIET om te willen illustre ren hoe slecht wij hier bejegend worden. Want er zijn honderden voorbeelden van bijzondere hulp vaardige en gastvrije Nederlanders (wie geeft er een paar?). We willen alleen duidelijk maken dat, omdat we het zélf goed hebben, het ook wel goed móét gaan met allemaal. TONG-TONG wijst op onze plicht om onze naasten bij te staan. Daar zijn we toch tong-tong voor?

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 4