H+B>S*~DIRECTEUR 7 J. M. PHILOSOFIE Krambanganbuurt Soerabaja Anno 1916. Twee sinjo's in „katok en badjoe tjina" met kata pult om de nek slenteren in het schemerdonker huiswaarts met af en toe een vleugje „Kramban- gan "-conversatie. Peng: „Njoo?" Njoo, na enkele minuten: „Apa?" Peng, even later: „Wah, Noordpool itoe lekkerr, Njoo", Dit blijkbaar nog niet aangesneden onder werp wekte verwondering bij z'n makker en was reden tot heel diep nadenken. Na een lange pauze kwam de diep doordachte opening van het debat. Njoo: „Wa a rom?" Ter verhoging van de spanning, zoals het Kram- bangan-schooiers betaamt, kwam Peng pas na heel lang zwijgen: „Noordpool-itoe zes maanden dag zes maanden nach". Dit was iets nieuws voor Njoo. Met ongelovige blik op z'n makker fluisterde hij na enige minuten: „Apa betoel? Je lieh niet?" Diep verontwaardigd repliceert Peng: „Mijn oom hij seh betoel betoel". Oom's woord was wet, er viel dus niet aan te twijfelen. Na langdurig en diep nadenken heropende Njoo het debat en zei met overtuiging: „Als so, ja betoel Noordpool-itoe Iekkerrr". Peng wendt langzaam zijn blik naar Njoo en vraagt „Waarom?" Waarop Njoo verzucht: „Tuurlijk Peng! Tjoba rekeningloper kom, jij seh bèsok- pagi, hij kom over zés maanden!" PETJOEK. KIPPIGHEID Hoe komt het dat de Indo's elkaar meestal niet „zien" op straatIk wou dat het anders was. Ik ben al heel wat Indo's tegengekomen op verschil' lende plaatsen, maar men let niet op elkaar, laat staan groeien. Ik wou dat we elkander ongedwon gen konden toeknikken als bewijs dat we elkander toch wel kennen Misschien komt dat juist door dat woord „Indo" en hetgeen men daarachter vreest: encanaillering („Verbeeld je dat je zo maar de eerste de beste groet. Wat een tjaps kunnen erbij zijn!"), misschien ook door een aangeboren verlangen om onopge merkt te zijn. Misschien ook door: „Ieder voor zich en God voor ons alien". Misschien door achteloos heid. Misschien door kippigheid. Er zijn veel rede nen om het niet te doen. Maar wie overtuigd is van de grote waarde om het wél te doen, moet het altijd zoveel mogelijk doen. Het geeft veel mensen een gevoel dat er acht op ze geslagen wordt, dat ze gekend en begrepen worden. Het maakt ze min der alleen. Doe het dus maar altijd, ook al doen negen van de tien het niet. Het vergoedt driedubbel en dwars. VERSTANDIG EN KOPPIG Uit een brief: Als verenigingsmensen zijn Indo's ongeschikt. Wij zijn geestelijk mismaakt: te groot hoofd, te lange tenen, te smalle rug, ziekelijk. Denk je, dat jij de aparte en grotere gaven hebt om te kunnen maken wat niemand anders heeft kunnen maken, een culturele groep naar Europese trant, die to neel, cabaret, literatuur, kunst in het algemeen brengt, ja zelfs maar een krant? Zulke verenigingen zouden er in een halve eeuw toch al lang moeten bestaanZe zijn er niet, omdat wij niet kunnen. Laat de totok Indische Nederlander zich vooral niet op de borst rammen. Hier in Nederland is hij evenmin een lor waard. Wijs mij een vereniging aan, waar zulk een Indische Nederlander een do minerende rol speeltVoor zover bruine én blanke Indische Nederlanders zich gekwetst van hun groep afwenden en deelnemen aan autochthone vereni gingen, zijn zij alleen contributiebetaler, toeschou wer en applaudiseur. Nergens is ook maar het kleinste spoortje aan te wijzen van markant In dische invloed. Laat ons onszelf niets wijs maken: jij ook niet, Tjalie. Weet je waarom jouw krantje, jouw Tjitjakreeks en Tjalie-Robinsonfonds NOOIT De klas was onrustig de geladen atmosfeer van „there's something cookin' De leeraar meege sleept door zijn eigen welsprekendheid, zette op het bord enthousiast een moeilijk probleem uiteen en merkte niets. De jongelui in de achterste regionen hadden het niet meer; hun hoogrode koppen deden een heimelijke, doch uitermate grote vreugde vermoeden. Achter het klaslokaal verbonden door een tussen deur met de bekende ruiten in het bovengedeelte lag een ander lokaal, waar de leerlingen op de tus sendeur keken, terwijl de leraar er met de rug naar toe zat. Een van de djago's op de achterste bank vlak tegen de deur aan, deed al een tijdje verwoede pogingen om middels afgrijselijke mimiek en theatrale ge baren de collega's aan de andere kant wat op te monteren en met opmerkelijk succes. De leraar daar, die hevig in z'n stoel zat te oreren, merkte ook niets. Het ging prachtig, nog maar eens een keer probe ren de jongen richtte zich behoedzaam op draaide z'n hoofd naar de ruiten en schrompelde ineen. Hij keek pal in een paar grijze, pientere - weinig hoopvols belovende oogjes achter een knijpbrilletje, gevat in een groot, kwabbig hoofd met bijbehorende knobbelneus, snor en spaarzame haardos. De kaken maakten voortdurend kauwbe wegingen om een forse sigaarstomp het was „De Dirk", alias Dr. W. F. Gisolf, directeur van de Bandoengse HBS zo omstreeks de dertiger jaren. Hij was een alom bekende figuur in de bergstad. Zijn grote gestalte hulde hij het liefst in de jas-toetoep. wat wordt? Omdat mensen met inzicht geen lid WILLEN worden, en omdat mensen zonder in zicht te LAKS zijn om lid te worden. Deze brief gooi je natuurl jk weg, maar ik geloof dat het goed is dat je wat verstandiger gaat leven." v. B. Niet alleen gooi ik de brief niet weg, ik plaats hem. Meer nog: onze lijflijke ervaring brengt ons vaak tot de wanhopige conclusie dat de schrijver gelijk heeft. Waarom we tóch doorgaan? Alle mooie praatjes weggooien: omdat we koppig zijn tot onze dood toe. En wat óns betreft: liever kop pig dan verstandig zijn omdat immers verstan dig zijn bijna analoog blijkt te zijn met dood zijn. T. R. Het geprononceerde embonpoint bezorgde het radio monument op het Tjitaroemplein de bijnaam „Buikje van Gisolf". Een paedagoog van formaat (realiseer ik me nu pas; vroeger alleen maar kwaai-kwaai en soms de pé in) had hij er bij ons behoorlijk de wir.d onder. Hoewel hij een eigen kantoor had liet hij zijn schrijf bureau afgeschermd tegen de hoofdingangmid den in de hal plaatsen. Zijn secretaresse en „oude heer" Marcus, de amanuensis, waren wel verplicht zich daar ook te installeren. Vanaf dat strategische punt kon hij alle gangen overzien, die van de beide vleugels en de overloop naar de natuurkunde- en „natte his" lokalen achterin. Als je eruit werd „gekaaid" was je onherroepelijk verloren. Zelfs een sluw opgezette omtrekkende be weging was meestal al bij voorbaat tot mislukking gedoemd. Een bulderende stem bracht je wel weer op het rechte pad. Hij kende practisch alle voornamen en verjaarda gen. En dat wilde wel iets zeggen: de Bandoengse HBS was met een dikke 1000 leerlingen (verdeeld over het hoofdgebouw aan de Billitonstraat en het filiaal aan de Helmersweg) de grootste van Indië. Op Temesias-fuifjes kwam dat formidabele geheu gen het pijnlijkst tot uiting. Om 9 uur weerklonk dwars door het feestrumoer zijn stentorstem: „Eerste klassers naar huis!" En dan hielpen zelfs listige ver mommingen in geleende lange broek niet. Voor de 2de klassers was het om 10 uur fini. De rest mocht tot het einde blijven. Zo was hij, een beetje ouderwets, een beetje dictato riaal, maar rechtvaardig. Als leerling zagen wij hem alleen vanuit een zeer beperkte, niet al te welwillen de gezichtshoek. Dat de beoordeling door andere kringen niet zo eenzijdig was, bleek uit het „lintje" dat hij kreeg en dat hem door de voorzitter van de schoolcommissie in de grote Jaarbeurshal werd uit gereikt. Toen zag ik hem zoals hij werkelijk geweest moest zijn. Het masker van de strenge directeur was van hem afgegleden, de mens bleef. Een innemende per soonlijkheid met een groot gevoel voor humor en een warm hart voor de opgroeiende jeugd een onder wijsman pur sang. Het donderende gejuich, dat opsteeg toen de voor zitter de plechtigheid besloot met de woorden: „En nu, jongelui, hebben wij lak aan de baas en wij né men vandaag vrij!" gold niet uitsluitend de onver wachte vrije dag. MAUS. Men heeft er hier nogal een handje van om foto's te publiceren van de ellendigste kampongs om te laten zien hoe slecht die arme repatrinatjes eraan toe waren. Men had ook wel andere foto's kunnen publi ceren, b.v. deze van een zaterdagavond in Homan, Bandoeng (vóór de oorlogmaar dan waren we misschien afgeschilderd als wrede kapitalisten, die dansten terwijl het arme Indonesische volk verhon gerde. Ho maar! TONG-TONG heeft deze drie jaar van zijn bestaan al wat gehoord! Wat moet er nog enorm veel worden voorgelicht hier in Holland voor men een jota begrip heeft van ons leven in Indië! Hoe ver zijn wij nog af van nuchter en reëel vastgelegde historie! Zo lang het niet zo ver is, leeft het werkelijke leven in Indië alleen nog maar in onze dromen

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 7