DE TJILIWOENG ASSIMILATIE 12 KOEWÉ SEMPRONG De Tjiliwoeng bij de Kwitangbrug te Djakarta. Deze foto werd in 1913 gemaakt, maar in 1950 zag het er nog net zo uit: even rustiek en vrien delijk. Men kan zich in Nederland moeilijk een voorstelling maken van de grote Europese steden, waar tussen moderne typisch Europese wijken door het oeroude landelijke Indonesische leven geslingerd lag, hoofdzakelijk aan de kali's. Deze voortdurende confrontatie van Oost en West, mo dern en antiek, Europa en Azië, beinvloedde ons denkleven véél meer dan we toen konden besef fen. Ah, hoeveel jongelui van het Kwitangse, van Gang Mendjangan af tot Gang Listrik toe, hebben in dit vuile bruine water gezwommen en geravot! Was het eigenlijk wel vuil? Kijk maar naar de pinatoe's op de voorgrond: in vuilbruin water stop ten ze vuilbruine kleren en ze kwamen er hagel wit weet uit! Die pinatoe's tussen twee haakjes, waren geweldige krachtpatsers. Dat kwam natuur lijk door dat sjouwen van zware klerenvrachten en het uren lang beuken van zware natte drillpakken, spreien en klamboe s op de wasplanken. En dan 's avonds als de kleren in de zon gedroogd waren, kwam het strijken, alweer uren lang met die grote zware koperen strijkijzers. Buitenstaanders hebben deze kerels vaak beklaagd om hun harde leven. Maar wie ze opgezocht zou hebben in de kampong en ze goed zou kennen, die zou weten dat deze onverwoestbaar sterke kerels altijd een zonnig humeur hadden (zoals alle physiek gezonde mensen.) Ik kende er één achter in Gang Adjudant. Zijn huis stond waar op de foto de klapperbomen staan. Hij heette Arsad. In die tijd deden wij scholieren veel aan gewichtheffen, pol sen, etc. Arsad kon ons allemaal lachend de baas, De Sollicitant De administrateur had een boekhouder nodig; hij had hiervoor een advertentie gezet. Lang hoefde hij niet te wachten. In zijn kantoor zat op een mor gen zijn dochtertje weggedoken in een grote stoel een boek te lezen, toen een sollicitant zich kwam melden. Dag ,nir, ik kom de opengevallen boekhouder ver vangen". „Gaat U zitten!" Papa en dochter konden hun lachen haast niet houden. „Mijnheer het betreft hier een heel lasti ge boekhouding. Ik ben bang, dat het boven Uw krachten zal liggen, het is namelijk een dubbele boekhouding". „Oh niks erreg ,nir, U geven mij tijd, ik doe drie dubbel!" Het dochtertje rende de kamer uit en papa moest proberen, ten eerste zijn lachen te bedwingen en ten tweede de sollicitant met een vage belofte weq te zenden. DE JONG. de een na de ander, zonder zelf moe te worden. De mooiste krachtmeting in polsen ging tussen Arsad en Liem, de bakkersknecht. In die tijd had je nog geen kneedmachines, zodat bakkers de zware deegmassa's met de handen moesten bewerken. Liem had een bouw als een gorilla. Als hij polste met de brede, gedrongen, droog-gespierde Arsad, één compacte massa spieren, dan beleefde je wat, jongens! Daar haalden Maciste en Eddie Polo niet bij! Ja, dat stuk kali Tjiliwoeng bij Kwitang, van deze brug af tot Kalipasir toe, waar de electrische brug over de kali ging, waar de zandbanken waren en de vlottenvloot lag, dat was één groot avon- turenterrein. Daar groeide een merkwaardig soort Indische jongen op, tussen boewaja's vaak en met de branie en de vechtlust van boewaja's, maar op de HBS met achten en negens voor de moeilijkste vakken. Waar of niet, Opa Samson?! Selamatü „Dat is toch zeker niet Uw dochter?" vraagt de winkeljuffrouw, terwijl ze een half pond kletskop" pen voor me afweegt. Mijn dochter is blond, ik niet. Ik heb deze op merking al vaker gehoord, en het begint me een beetje te vervelen. „Ik heb haar hoogst persoonlijk ter wereld ge bracht". Zeg ik dus een beetje kort. „Oh", zegt de juffrouw, lichtelijk van haar stuk gebracht. „Maar dan is ze zeker hier geboren, en niet in Indië?" „Ze is in Bandoeng geboren Weer mis. „Hoe kan dat nou?" „Juffrouw", begin ik me dan een beetje nijdig te maken. „Als Uw ouders na hun huwelijk naar China waren gegaan, en U was dientengevolge in Shanghai geboren, denkt U dan heus, dat nu scheve ogen en gele wangen had?" „Oh-oh", geschrokken, „nee, natuurlijk niet!" „Nou dan!" Maar het wil er niet in. „Uw man is zeker blond?" vist ze weer. „Ja. En geboren op Java." „Hè?!" Ik pak mijn half pond kletskoppen wat een naam overigens -en met het blonde kind, dat ondanks alles helemaal van mij is, ga ik de winkel uit, een uit het lood geslagen juffrouw achter latend. Bij de halte Javastraat in bus 1 een lieve, oude Indische dame. Angstvallig balanceerde zij met een pakje. Het geld op het tafeltje bij de chauffeur depo nerend, vroeg ze: „Graag een overstapje." Oma was de enige passagier die instapte. Dus trok de chauffeur, zoals te doen gebruikelijk, zijn wagen snel op, en voordat Oma zich van een plaatsje had kunnen verzekeren. Ik stond op en kon nog juist Oma voor vallen behoeden, want met het blijkbaar kostbare pakje in haar rechter hand en haar tas in de linker, was het moeilijk een steun te vinden. Veilig leidde ik oma naar een plaatsje naast mij. „Dank U wel!" zei ze met lachende ogen. „Mensen uit Indië zijn toch altijd galant," voegde zij er vriendelijk aan toe. Wij raakten in gesprek. Oma was al meer dan 30 jaar in Holland. Haar man, officier bij het KNIL, was afgekeurd wegens de Indische spruw en moest naar Holland terug. Een jaar of 15 geleden was hij overleden. Twee dochters had zij, beiden ge trouwd, één in Holland en één in Amerika. Ik meende mij een grapje te kunnen veroorloven. Op het pakje wijzend, dat zij voorzichtig op haar schoot hield, vroeg ik: „Wat hebt U daar, oma? Tikoes poetih?" „Astaga. Tikoes poetih!" schrok Oma en griezelde bij de gedachte alleen aan die enge beesten. Toen lachten haar ogen weer. „Neen. Koewé semprong. Voor mijn tjoetjoeks." vertrouwde zij mij vriendelijk toe. Al meer dan 30 jaar in Holland! Toch, in haar binnenste sprak nog luide het Land van Herkomst. Haar kleinkinderen wilde zij een genoegen doen, maar niet met taartjes van Krul of van Boheemen of met andere lekkernijen uit de overvloed van snoepwinkels. Neen! Het moest koewé semprong zijn, waaraan ongetwijfeld nog vele liefelijke her inneringen kleefden aan een gelukkige jeugd, een gelukkig huwelijk in het verre, maar nimmer ver geten land. Koewé semprong. Wie weet hoeveel levensgevaar lijke overstapjes oma zich daarvoor getroost heeft! K. In de winter, tien graden vorst. Iedereen in dikke jassen gehuld, stampvoetend van de kou. ,,U hebt het zeker érg koud, nietwaar?" „Ja. U ook?" „Ja-a. Maar U komt toch uit Indië? Daar is het altijd warm!" „Och dat hangt er maar vanaf waar je zit. Ik heb wel eens op een onderneming gezeten, waar iedere avond de haard aangemaakt moest worden, en waar we een doodenkele keer wel eens schade ondervonden van nachtvorst." „Bestaat niet! Omdat ik er nu nooit geweest ben, hoeft U me nog niet voor de gek te houden!" „Maar mevrouw, het is toch heus „Dag mevrouw!" Weg. Boos. Maar aan de andere kant ook: „Fred, wat kost de ketimoen vandaag?" „Vijf en dertig cent, mevrouw. En ik heb al lom bok „ie-tjoo" voor U." Ineens begint de onbekende dame naast mij aan de toonbank te glunderen. „Ada tomat besar Fred? Nanti saja maoe isih sama prikkedèl!" Nu wordt het Fred nooit weggeweest van hier te machtig! „Gooi het maar in mijn pet me vrouw!" Hilariteit! Klant nummer drie mengt zich in het gesprek: „Grote tomaten om met gehakt te vullen, Fred! „Ook al eentje' uit Indië!" Allemaal vrolijke ge zichten in de winkel, Fred vooraan. „Ik heb ook goedkope pisang vandaag" prijst hij zijn waar, „En er is nét verse katjang aangekomen. ELS.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 12