MULTATULI'S EERSTE GROTE LIEFDE
Zijn verhouding tot Caroline Versteegh
MULTATUL1
Kwartaal-Abonnees
Vergeet U
NIET
te gireren?
6685
Vijftien weken had de reis geduurd van het zeil
schip .Dorothea". Begin 1839 stapte Eduard
Douwes Dekker bij de „Grote Boom" aan wal.
Hij was toen nog geen negentien; dat zou hij eerst
2 maart worden.
Hij zal met zijn vader en zijn broer die gezag
voerder en stuurman van de Dorothea waren
na de nodige formaliteiten een huurwagen heb-
oen genomen, zoals toen gebruikelijk was, en naar
de stad zijn gereden. We moeten ons Batavia na
tuurlijk veel kleiner en veel landelijker indenken
dan zelfs onze voorouders haar gekend hebben.
Het aantal Europeanen bedroeg niet veel meer
dan drieduizend. Ze woonden toen al (na 1808)
voor het grootste deel in de „bovenstad in
meest nieuwe huizen, maar men moet zich de be
bouwing niet te dicht voorstellen. Overal lagen
de kampongs tussen de Europese woningen; er wa
ren in 1839 nog hele stukken onbebouwd: wilder
nis, veld of moeras.
Dit valt ons ook direct op in een herinnering die
Douwes Dekker omstreeks 1870 in het dagblad
„De Locomotief" noteerde. Hij was toen pas een
paar weken in Batavia („voorjaar 1839") en ver
telt van een vrolijke nachtelijke rijtoer met een
aantal brooddronken jongelui, die het ons nog al
tijd bekende slaapliedje „Nina bobo" ze kennen
er maar de eerste regel van op allerlei wijzen
zingen: op de dreun van „Van Delfshaven naar
Schiedam" of van het toen bekende Duitse liedje
„Edward und Kunegunde".
Deze vrolijke avond moet ongeveer samenvallen
met Douwes Dekkers benoeming bij de Reken
kamer per 1 maart 1839 tegen een salaris van
80,per maand.
De koetsier wordt van de bok gejaagd en de jonge
lui gaan zelf mennen. Met désastreuze gevolgen.
De wagen slaat om en werpt alle jongelui over
het Molenvliet. Men had juist overvloedig bij de
Chinees gegeten: bami, kim-lo en oedang. Het
ware kan Douwes Dekker zich niet meer herinne
ren, zegt hij, maar hij wordt van de garnalen ver
lost en via een voettocht in de maneschijn, langs
Molenvliet en de „Moordenaarslaan" (Petjènon-
gan) komt hij op een Chinees kerkhof terecht,
zoekt zijn weg verder, loopt waarschijnlijk door
Gang Tepèkong en komt dan bij het bekende
landhuis van Coyett uit, dat dan al een Chinese
klentèng is (zoals nu nóg). Langs het huis,
langs kampongs en over sawahs komt hij bemod-
derd op Coenoeng Sari uit en slaat dan „rechts
om" om zijn huis te vinden. Waar heeft Douwes
Dekker precies gewoond? We weten het niet.
„Wij jongens van 1839 waren vrolijk", schrijft Dou
wes Dekker zelf, ofschoon uit andere uitingen
ook blijkt, dat zijn eerste vier jaren op Batavia niet
onverdeeld prettig zijn geweest. Hij vertelt later
aan Tine (zijn eerste vrouw) in een alleraardigste
brief van begin 1845, dat hij als kommies van de
Rekenkamer zijn werk helemaal in de war heeft
laten lopen en dat hij er wanhopig onder was. Maar
dit moet later zijn gebeurd; hij is pas in 1840 kom
mies geworden.
Douwes Dekker zal ook lid van de sociëteit „De
Harmonie" zijn geweest en als we de geschiedenis
daarvan hebben gelezen in het boekje van Dr.
Verhoeven, dan weten we hoe vrolijk, luidruchtig
ABONNEMENTEN BUITENLAND
Per jaar
Nw. Zeeland, Australië, Zd. Afrika, Brazilië:
Per Luchtposti 30,Per Zeepost: 12,
Nw. Guinea, Canada, U.S.A.;
Per Luchtposti 24,Per Zeepost 12,
Suriname, Antillen;
Per Luchtposti 18,Per Zeepost! 12,
West Europese Landen;
Per Luchtposti 12,
Agent voor de Ver. Staten: Chris Deyker-
hoff, 210 Heckelstreet, Belleville, New Jer
sey, U.S.A.
Agente voor Canada: Mevr. E. Ie Seur-
Zimmer, 1 Richvlewside Road, Weston,
Ontario, Canada.
en losbandig de meestal zéér jonge bezoekers te
keer konden gaan. Er werd gegokt, om grof geld
gekaart en gebiljard; er werd geduelleerd en ge
vochten. We weten dat de jonge Douwes Dekker
geen uitzondering is geweest.
Bij de „Weduwe Sint Nicolaas" een Rooms
milieu; ze hertrouwde met de koster van de ka
tholieke kerk leerde Douwes Dekker zijn eerste
grote liefde kennen: Caroline Versteegh, die bij de
Zusters Ursulinnen was, op Noordwijk dus. Vol
gens Mimi (Multatuli's tweede vrouw) zong hij
met Caroline in het koor van de kerk.
De verhouding moet eind 1840 of begin 1841 zijn
begonnen. In de door prof. Stuiveling uitgegeven
„Brieven en Documenten" (deel 8) vindt men een
aantal brieffragmenten afgedrukt die wij met een
mengeling van nieuwsgierigheid en geamuseerd
heid lezen en die ons een helaas nogal summiere,
maar toch aardige indruk geven van het groeien
van de verhouding. In ieder geval wisselen Dekker
en Caroline, terwijl ze toch allebei op Batavia wo
nen, geregeld briefjes. In het eerste van 20 januari
1841 spreekt Caroline de nog niet meerderjarige
Dekker aan met „Mijnheer". Er blijkt uit dat ze
haar vader over de verhouding geschreven heeft.
Deze vader, de administrateur van de onderneming
Djatironggo in Midden-Java, antwoordt dat ze
maar wachten moet tot hij over enige weken in
Batavia zal zijn. Als onderdanige en gehoorzame
dochter bewaart Caroline in dit briefje een zekere
afstand. Ze durft zich niet met de zaak inlaten,
schrijft ze. Van enige weken later is er weer een
briefje. Blijkbaar is de verhouding vertrouwelijker
geworden. Nu geen „U" meer, geen „UE Dw.
Dienaresse" aan het slot, maar eenvoudig „Adieu
C." Caroline drukt hem op het hart ditmaal ter-
wille van haar de volgende dag naar de Schut
terij te gaan, „om niet weder eene straf te onder-
illHHIiiililtll
gaan". Dan is er een merkwaardig briefje van
de Pastoor Scholten aan Dekker, die als een
soort postiljon d'amour optreedt en meedeelt dat
Caroline „niet onduidelijk te kennen heeft gege
ven", dat zij genegenheid jegens Dekker voelt.
Dekker heeft intussen met vader Versteegh ge
sproken of gecorrespondeerd. In een brief van de
laatste aan Dekker staat: „zonder dat de hinder
palen, die mij als zoodanig voorkomen, uit den
weg geruimd zijn, kan en mag ik niets toegeven"
en Caroline schrijft hem tegelijkertijd: „Ik geloof
dat als gij R.K. zijt geworden, wij dan het beste
voor ons kunnen verwachten."
In begin juni vertrekt Caroline naar Djatironggo.
Haar laatste brief uit Batavia is van de 14de. Ze
bedankt Dekker voor het gezonden doosje en het
ringetje („Ik beloof u dat ik het altijd dragen zal").
Ze vraagt hem toch niet zo onaardig tegen Wil
lem te zijn, die volgens haar, „wezenlijk een goede
jongen" is en eindigt met Dekker op het hart te
drukken de volgende dag niet het hondje te ver
geten dat hij haar beloofd heeft: „Ik zal er goed
voor zorgen".
Men ziet: alles wijst er op dat het in orde zal ko
men en dat het goed zal gaan. Maar op 4 juli is
Dekker nog niet Rooms geworden. Caroline rekent
erop dat hij eindelijk eens de beslissende stap zal
doen en daarmee de grootste hinderpaal uit de weg
zal ruimen. Op 28 augustus wordt Dekker te Bata
via katholiek gedoopt en ontvangt dezelfde dag het
H. Vormsel. Op 3 september verneemt Caroline
het voor haar heuglijke nieuws. Zij krijgt twee
brieven tegelijk, omdat haar vader de eerste voor
lopig heeft achtergehouden. Hij heeft ongunstige
inlichtingen over Dekker gekregen en als Dekker
blijkbaar vraagt wat deze inlichtingen zijn geweest,
krijgt hij van Caroline tot antwoord (8 oktober
1841): „Gij wenscht te weten wat wij van u verno
men hebben: vooreerst schijnt gij uwe onverschil
ligheid omtrent geld al te zeer getoond te hebben,
vooral met biljart spelen, uwe beurs schijnt zeer
ruim om 's wekelijks 100,te kunnen verspelen.
Verder hebt gij klappen uitgedeeld, meer zal ik
maar niet zeggen.
Of hierna of hiervóór de twist is geweest met de
heer Versteegh (waarover Dekker in 1846 schrijft)
weten we niet. Midden 1842 vraagt hij formeel
Caroline's hand, doch even formeel wordt deze
door Caroline's vader geweigerd.
Enige weken daarna gaat Douwes Dekker alleen
als bestuursambtenaar naar Padang en vertrekt
vandaar per boot naar zijn standplaats Natal.
Als hij in begin 1843 in Natal de bekendmaking
leest van Caroline's huwelijk met de 40-jarige ka
pitein der infanterie Guillaume, schokt dit bericht
hem zo erg, dat hij geheel uit zijn doen raakt. Hij
schrijft aan Tine op 24 oktober 1845: „Ik bemin
de Caroline Versteegh onuitsprekelijk. Ik ben
krankzinnig geweest omdat ik haar verloor; ik
ware geloof ik, krankzinnig van geluk geworden
als zij de mijne geworden was."
Hij blijft de souveniers aan haar bewaren, ook
als hij al verloofd is met Tine. Hij legt haar don
kere haarlok naast de blonde van Tine en beziet
beide diep ontroerd. Wel schrijft hij aan Tine dat
hij met Caroline niet gelukkig geweest zou zijn,
omdat zij zich altijd „koel" betoonde (haar broer
ontkent dat ze „koel" is) maar Caroline is dan nog
lang niet uit zijn gedachten. Zelfs in brieven aan
Mimi van 1863 en 1864 komt hij op haar terug.
Eén ding betreuren we van ganser harte: dat we
geen portret van Caroline hebben!
E. BRETON de N1JS
r iMIiIiIiiiiH"