Dick van der Capellen NONO 10 MUSIC MAKES ME THE PROGRESSIVES": pianist Nico Mamahit, Dick van der Capellen en guitarist Dick Abel, tijdens een radio-uitzending in Batavia. Sigarettenrook hangt in zware doorgezakte sluiers in de Amsterdamse nachtclub Sheherezade; weeïg prikkelend doordringt de alcoholwalm het over volle etablissement. Er dansen maar enkele, meest jonge, paren. In hun jeugdige vitaliteit dansen zij op muziek die feitelijk niet om op te dansen is, je moet ernaar luisteren. Want het is échte jazz, mo derne jazz in de „zwarte" East-Coast stijl. De mees te bezoekers komen dan ook alleen maar om te luisteren. Er zit ook een groepje Amerikanen; het zijn de bekende bandleader Woody Herman met enkele van zijn orkestleden. Tijdens een tournee in Arabië heeft een Amerikaan tegen Herman ge zegd: „Als je in Holland bent, ga naar Shehereza de in Amsterdam; daar spelen ze real jazz!" En nu zitten ze hier en luisteren aandachtig, critisch. Op de „bühne" spelen „THE DIAMOND FIVE een combo van vijf musici die tot de beste jazz- vertolkers van Nederland behoren. Trompettist is Cees Smal, de tenor-sax wordt bespeeld door Harry Verbeeke; zij worden gestuwd en geïnspi reerd door een ritmegroep die tot ver buiten de landsgrenzen bekend is. Aan de piano zit Cees Slinger een musicus van klasse; Johnny Engels jr. drumt met een „drive" die maar weinigen kunnen opbrengen. De bassist is volledig geabsorbeerd in zijn spel; hij schijnt zijn omgeving niet op te mer ken; in uiterste concentratie bespeelt hij zijn in strument op een wijze die getuigt van een gevoelige verfijnde muzikaliteit. Het is een Indische jongen: Dick van der Capellen! Woody en zijn mannen komen naar het podium, stellen zich voor, maken complimenten. Dat wil wel wat zeggen! Dick van der Capellen heeft het van niemand vreemd. Zijn vader was een uitnemend pianist en dirigent. Hij dirigeerde onder meer het Concordia- orkest in Batavia en werd voor zijn prestaties on derscheiden met een zilveren dirigeerstok. Dick is in 1919 in Meester-Cornelis geboren, een echte anak-mèster. Als kleine jongen experimenteerde hij met een ukelele en al gauw mocht hij kiezen tus sen een fiets en een guitaar. Het werd een guitaar, natuurlijk van Tio Tek Hong! Op zijn vijftiende jaar leende hij een stringbas en sloeg, zonder mu ziekles, in z'n eentje aan het oefenen. Toen hij al aardig met de bas overweg kon, sloot hij zich als zovele beginners aan bij een hawaiianband, „The Dreamland Syncopaters" van Henny Busselaar. Daarna belandde hij in het „Arendsnest het populaire BRV-programma en speelde met de „Hawaiian Little" en „Big Boys Later trok hij op met pianist Doddy Barkmeijer, guitarist Jan Verkouteren en Toetoes Sigarlaki. Vanaf die tijd had hij alleen nog maar belangstel ling voor de jazz. In krijgsgevangenschap kwam hij in contact met trombonist-trompettist Ernst van der Puil; die leer de hem notenlezen en harmonieleer. Dick was weer een stap verder op de muzikale ladder. In de kam- pen in Siam behoorde hij tot een geallieerd orkest en bespeelde een bas met drie snaren van elektrisch koord. De stringbas staat nu in een Londens oor logsmuseum Na de oorlog vanaf 1948 was hij een ge waardeerde kracht bij verschillende orkesten, en sembles en combinaties: het trio Max Lim, het Wel fareorkest van Charlie Overbeek Bloem, (zie Tong Tong van 15-4-'60) het octet „The Highways genoemd naar het toen zo befaamde sigaretten merk!) het studiosextet van Gurie Rosenberg. En met Doddy Gootjes (piano) en Boetje Pesulima (drums) vormde hij het vermaarde radio-trio de „THREE BLIND MICE". Zij speelden een stijl die in het Indië van die dagen jarenlang ge speend van elk contact met de buitenwereld ve len onwennig, vooruitstrevend in de oren klonk. Het was dat inderdaad; „progressieve" heet het in de vaktaal. Dick heeft zich altijd aangetrokken ge voeld tot de modernere stijlen, vindt hierin dat gene wat de swingstijl van de dertiger jaren hem niet kan bieden. Van der Capellen speelde ook een tijdlang als tweede bassist bij het Cosmopolitain-orkest van Jos Cleber. Dr. Ózinga van de Radio Voorlich tingsdienst stelde belang in hem en gaf hem twee maanden les en een honorarium toe! In die tijd kwam het vererende aanbod van Yvon Baar- spul voor het Radio Philharmonisch Orkest. Dick weigerde; hij kon geen afstand doen van de jazz. Weer kwam hij voor de radio, nu met een ander trio: „THE PROGRESSIVES", samen met pia nist Nico Mamahit en guitarist Dick Abel. Voor de Indonesische gramraofoonplatenmaatschappy „Irama" ritme) maakten zij met drummer Van Daim o.m. twintig opnamen in Singapore. Eerst twee jaar geleden zijn deze platen op hun juiste, progressieve waarde geschat en kwamen de royal ties los! In 1952 vertrok Dick van der Capellen naar Hol land. Na een periode van zoeken en tasten, merk waardig genoeg bij hawaiian- en krontjongorkestjes, kwam hij terecht bij een Zuid-Amerikaans orkest onderleiding van Don Roberto Havanna (de ro mantische artiestennaam van een andere Indisch man: Robert Haaksma) en luisterde naar de scho ne naam van Ricardo Maripoza. Het ensemble werkte drie en een half jaar in Brussel, Antwer pen en Knokke en voor de Belgische radio. Dick's kinderen spraken toen uitsluitend Vlaams! Het orkest werd ontbonden en de familie Van der Capellen keerde terug naar Den Haag. Dick was zonder baan. Een moeilijke tijd volgde. Rob Pronk nam hem muzikaal onder handen, hij doorliep zijn tweede leerschool onder zware geestelijke druk, maar hij zette door en toen was hij ook moreel gereed voor het harde leven van de beroepsmusicus. Begin 1957 verscheen hij weer op het podium in „De Vliegende Hollander" aan de Lange Houtstraat in Den Haag, samen met Johnny Engels jr. In tussen was hij door Pia Beek vanuit Amerika be naderd en toen zij in Holland terug was behoorde hij tot haar trio, dat in „De Vliegende Hollander" in Scheveningen successen oogstte. Na nog in verscheidene ensembles te hebben ge werkt, scheen hij eindelijk zijn draai te .hebben ge vonden in „The Diamond Five". In deze combo van gelijkgestemde musici kan hij zich helemaal uit leven, hij voelt zich happy. In augustus van het vorige jaar overkwam hem een ernstig auto-ongeluk. Maandenlang lag hij in een ziekenhuis. Van alle kanten en in velerlei vor men kreeg hij daadwerkelijke hulp en sympathie betuigingen van collegamusici, vrienden en ken nissen. Het heeft hem ongetwijfeld door de donkere periode heen geholpen. Sinds begin van dit jaar- is hij weer thuis bij vrouw en kinderen in Den Haag. Langzaam maar zeker gaat hij naar een vol ledig herstel toe. Zo goed en zo kwaad als het gaat is hij zowaar alweer aan het oefenen. Hij hoopt in september weer te kunnen beginnen. Zeker het is noodzaak, het is zijn job maar toch spreekt er ook een geest uit van „never give up en bovendien hij kan er niet buiten. Want er zijn maar twee dingen in het leven die hem na aan het hart liggen: zijn gezin en de muziek! Wij hopen van harte dat je spoedig weer helemaal de oude zult zijn, Dick, en dat je gauw weer je plaats als vijfde diamant zult kunnen innemen. Ze missen je daar maar node! En wat ik zeggen wou caress that bass! MAUS Uw spreekwoorden voor „NONO waren koste lijk! (Kerstnummer 1959). In 'n meer-talig land, zoals Indië was, komt dat nog al eens voor, er spreekt dan soms diep medeleven wel iets an ders dan medegevoel of sympathie uit, dat wordt dan vaak onvoldoende opgemerkt en maar weggelachen. Het meest sprekende voorbeeld hiervan is, althans voor zover mij bekend, het volgende: Schooljuf: Nono vul eens in: „In het land der blin den Nono: „In het land der blinden is het altijd don- ker." De juf voelde de tederheid van de kinderziel van Nono niet, werd alleen maar kwaad! De schooljuf, puriteins opgevoed, vraagt: Wat is 'n wenteldametje? Zij bedoelde de lekkernij „wen telteefje". Maar dat „teefje" is niet puriteins-netjes. Toen dit alles tot de kinderziel van Nono door ge drongen is, krijgt hij diezelfde van vreugde stralen de uitdrukking, maar dan in de superlatief op zijn olijke toet en zegt: „Wah sè, dit is andjing pe- rampoean terbalik-terbalik"Toen werd hij van school gestuurd en zijn paatje was toen ook heel erg boos. E. JANSSEN

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 10