OP JAVA STAAT EEN HUIS
II
HAN
5
MIDDENPIET
Ze waren bij ons in huis gedurende enige tijd, om
dat het met leren niet best ging, twee blonde jon
gens van een familie die al enige generaties in In-
dië leefde. Een beetje nakal, een beetje veel ge
makzuchtig, goedhartig, welwillend. Toch wel lief ja,
maar zonder pit, zoals wel vaker de tweede en der
de generatie van blonde Indische Nederlanders
aangepast was aan klimaat en omstandigheden.
Han, de oud ste, was bovendien lang niet sterk,
nogal uit z'n krachten gegroeid. Feitelijk is hij
geen hoofdperzoon in de gebeurtenissen, die ik
mij weer herinner bij het lezen van het artikel
„Indisch aandeel in Nederlands verzet.
Wat weet men in Nederland van het Indisch ver
zet?
Een verzet, dat krachtens de zo andere omstan
digheden en ook wel door de andere geaardheid
van mensen, vooral „verzet was, niet zozeer ge
weld, maar eerder morele weerstand.
In Malang woonde de familie Woelders, mensen
met een onwrikbaar, blijmoedig, practisch geloofs
leven. Mevrouw was meen ik van oorsprong Ame
rikaanse. Na de Japanse inval haalden zij zich
onmiddellijk het misgenoegen van de bezetter op
de hals door de sociale en morele steun aan de
achtergebleven vrouwen en kinderen te organiseren.
Op beschuldiging van het smeden van een complot,
o.a. het luisteren naar en doorgeven van berichten
van de „vijandelijke" radio, werden ze door de
Kempei-tai gearresteerd; man, vrouw en hun doch
tertje Joyce.
We zullen zwijgen over de onmenselijke mishan
delingen die ze ondergingen en die mevrouw Woel
ders het leven hebben gekost. Met diepe eerbied
gedenken we haar. En niet minder meneer en dat
lieve dappere meiske. Tezamen leden ze, tezamen
hielden ze stand. Toen er niets uit te krijgen was,
werd Joyce „vrij" gelaten om als lokaas te dienen
voor de „overige deelnemers van het complot".
En hier is het, dat Han in de gebeurtenissen werd
betrokken. Toen hij, in gezelschap van een ander
meisje, Joyce op de passar zag fietsen, ging hij er
verheugd op af.
„Hé Joyce, ben je vrij??"
„Ga weg, ik word geschaduwd".
Natuurlijk begreep Han niet
„Ga toch weg!"
Maar het was al te laat. Toen het tot Han door
drong wat er aan de hand was, zag hij ook de Ja
vaan die het tafereel gadesloeg. Op dat ogenblik
had in Han een grote verandering plaats. Op slag
ontwaakte in hem een onverzettelijkheid, een gevoel
van verantwoordelijkheid, een voorzichtigheid en
slimheid, die maar weinigen gegeven zijn.
„Niet naar huis", dacht hij, „want dan lopen
moeder en de kinderen direct gevaar."
„En niets aan mijn vriendinnetje laten merken".
Alsof er niets gebeurd was gingen die twee verder
met boodschappen doen. Han leidde de weg langs
het politiebureau. Daar gebeurde niets.Toen langs
de kempei-tai. En daar gebeurde het. Op een teken
van de Javaan, die hen steeds gevolgd was, wer
den ze binnengeroepen. Het meisje werd diezelfde
avond al vrijgelaten. Han zat er maanden. Met
Joyce, die weer ingesloten was, was hij getuige
van de onmenselijke mishandelingen die allen om
de beurt ondergingen ten einde hen tot een „be
kentenis" te dwingen. Toen niets hielp, moest hij
zijn hoofd op een blok leggen en werd hij met ont
hoofding bedreigd. „Sla maar, dan ben ik uit mijn
lijden en dan weten jullie nog niets riep hij
koelbloedig.
Tenslotte zijn ze vrijgelaten, maar mevrouw Woel
ders was toen al bezweken.
Na de bevrijding zag ik hem terug, broodmager
en vol littekens en vertelde hij mij het verhaal.
Hij was weer de zachte aardige jongen, die mij
nog altijd trouwhartig „oom" noemde en had een
kantoorbaantje.
Kijk Tjalie, deze tijd en de omstandigheden zijn
niet gunstig voor het tot ontplooiing komen van
„karakters", maar laten we weten dat, als de nood
aan de man komt, we onze meisjes en jongens
hebben als Joyce en Han.
GOEROE
Noot: „Goeroe" roert hier een moeilijk punt aan:
inderdaad worden in tijden van nood „karakters
ontwikkeld. Nochthans schijnt men in normale
tijden erop uit te zijn zich ontwikkelende karakters
zó erg in de watten te leggen, dat wij alleen maar
lammelingen en blaaskaken krijgen, die in tijden
van nood geen weerstand genoeg meer hebben en
te gauw ten onder gaan. Het is een algemeen be-
schavings-aspect dat veel bezorgdheid wekt, want
hoe maken we van onze zoon een man, en van
onze dochter een vrouw die wat aan Kan? Het is
allemaal: voorzichtig zijn, safe zijn, pienter zijn,
braaf zijn, wat de klok slaat. Als alle voorwaarden
van nood stelselmatig worden uitgebannen, hoe ont
wikkelt zich dan de morele moed en hoe de phy-
sieke hardheid? Dit slechts ter overpeinzing
„De aardappeleters" van Van Gogh zijn wereld
bekend, maar zo zietjes aan worden onze aardap
peleters uit Indië ook wereldbekend, want ze zitten
nu overal. Van Hongkong tot Brazilië en van
Schotland tot Kaapstad. En allemaal denken nog
graag aan die tijd van TabéhnjhMaoe beli
kentang, njah De verkoper aan de stoep met
z'n krandjangs vol aardappelen, die je per kattie
kocht. Geen Eigenheimers of Bintjes, maar ken
tang dari Malang, njah" of „dari Pordekok". En
het Inueukst van alles: „Saja, boleh tawar, njah
Oh, ma chère maison
Si vieille, si vieille
Alleen maar een oude foto. Met aan de achter
kant de volgende aantekeningen in vervaagd pot
loodschrift:
Hing in huisje tante Aaf.
Ons huis te Kebon Sirih Batavia
Gekiekt door Bram Thörig in 1895 vanaf de
spoorrails
In dit huis kwamen wij wonen in 1879; verlaten
in 1896
Van links naar rechts:
Em, Wies Smits, Lien Smits (Thörig)Pong,
Iet, Johan en papa.
Zomaar een foto, in 1895 genomen door een zekere
Bram Thörig. Pong vierde van links zit
tend op de balustrade, is nu 88. Johan in tje-
lana monjet naast Papa Huisman in zwart
lustre jasje is nu gepensioeneerd hoofdinge
nieur. Het huis, het oude huis met een breedte
van 22 meter, staat er nog. Maar Pong is er niet
zeker van dat de tandjoengboom nog zijn klei
ne geurige bloempjes uitstrooit.
Pong stond me de foto af, en vraag ekskuus Pong,
dat ik U zo oneerbiedig Pong noem. Ook al bent
U pas 88. En ik kan het immers niet helpen, dat de
baboe U aan die naam hielp toen U nóg wat
jonger was en Uw melkgebitverloor: „Eéééh
nonni ompong" En zo heette U Pong en die
naam hebt U altijd gehouden.
Zomaar een foto van zomaar een huis.
Maar wat voor een huis. Een seigneuraal huis.
Met schuin oplopende trappen naar het bordes.
Met twee brede hoge deuren en een sierlijke balu
strade en een even sierlijk uitgewerkte rand onder
het zinken afdak. En dan de bank onder de tand
joengboom. Hoe vaak hebben Pong en Em en Wies
en Lien en Iet daar gezeten? Waar kunnen de mor
gens heerlijker zijn geweest dan daar? Waar de
maannacht schoner? Hebben ze de kleine geurige
tandjoengbloempjes opgeraapt en ze aan een lidi
geregen, ze in het waswater gedaan of gelegd tussen
haar kleren in de djatihouten kleerkast?
Een oud huis.
Oud? Ouder zijn de pyramiden en nóg ouder is
de wereld.
Het is immers van „nog pas gisteren".
Misschien wil Pong mij nog eens vertellen van
toen het „nog pas gisteren" was en dan schrijf
ik dat voor U op. En nu hoop ik maar dat
Pong er een beetje blij om zal zijn, dat de seig-
neurale woning van haar jeugd aan de vergetelheid
is onttrokken. Althans aan die van ongeveer
9.000 Tong-Tong-lezers. Zend ons méér zulke fo
to's. Opdat tempo doeloe „nog pas gisteren"
blijft
HEIN BUITENWEG
Noot van de Redactie: wie kent dit huis en weet er
meer interessants van te vertellen?
Penkie: Zeg Péh, die Hoge Pieten situatienja
goed ja?
Boeng: Ja natuurlijk, daarvoor zijn zij toch hoge
Pieten?
Pengkie: Ja en anèhnja die lage Pieten hebben het
ook goed.
Boeng: Ach, die lui zijn met alles tevreden. Zij
worden door Jantje Goevernement goed verzorgd.
Pengkie: Maar wij Middenpieten hoe??????
Boeng: Middenpiet ja kedjepiet. Koh leuk jij si?
BOETJE BARKMEIJER