Een avond vol sensatie Dongèngan van SI KLAAS KOFFIETUIN Vermoedelijk dat er onder de Tong-Tong lezers nog personen zijn, die in 't verleden in het schone lieve- lijke plaatsje Malang hebben gewoond en de lust tuinen Batoe, Poenten, Poedjon, Soggoriti met de badplaats Selecta hebben bezocht. Dit waren de lusttuinen van een Javaanse prinses in het verre verleden. Ook zullen die personen wel eens opge vallen hebben de twee bergen. De goenoeng Kloet en de goenoeng Kawi. De laatste geleek op een lig gende vrouw. In het Ngantangse, een dessa op de helling van de goenoeng Kloet, de jachtplaats van menig Malan- ger, hoorde eens si-Klaas van heel oude Javanen uit ■die streken een goede dongèngan. Hierdan de le gende. Ver in het verleden op het bergplateau tussen de goenoengs Bromo, Smeroe, Andjasmoro, Ardjoe- no, Kawi en Kloet regeerde eens een machtig vorst. Deze had vele dochters, waarvan één een bepaalde schoonheid was, genaamd Dewi Sri OLO- OLO (de trotse prinses) een lieveling van de vader en doordat de prinses zeer bewust was van haar schoonheid had zij een hoogmoedig karakter. Deze prinses kreeg van haar vader toegewezen de landen onder helling van de laatstgenoemde bergen en ook een prachtig paleis; met de prachtige, uitge strekte lusttuinen. De Javaanse gezegde: „Ngah isö di banding." of te wel: „Het was niet te evena ren." Met haar huwbare leeftijd kwamen menig prins uit andere rijken om te dingen naar haar hand, doch met trots werden al die aanzoeken afgewezen tot groot verdriet van de oude vorst. Op zekere dag kwam er ook weder zo'n schone jongeling om naar haar te dingen. Deze schone jongeman blonk uit tegenover de anderen en was de prinses wel een stukje genegen. In feite was het jongmens geen gewoon stuk wezen, doch' een De- wo (een geestenzoon) met alle macht en kracht in zich. Na vele dagen van uitpolserij kwam dan de prinses tot rede, doch werd door de DewiSri Olo-Olo een voorwaarde gesteld en dat was om het gat dat in de goenoeng Kloet bestond te dich ten. Dit werd dan door het schone jongmens aan genomen en werkte hij er ogenblikkelijk aan. Van te voren werd in het geheim door de prinses de opdracht aan haar mannelijke lijfwacht ge geven om, zodra dat jongmens zich in het gat begaf met zijn allen dat gat met het jongmens erin dicht te gooien. Alszo gebeurde dat en werd de schone jongeling in dat gat begraven. Voordat het gat geheel gedicht was, hoorde men tot ver in de omtrek een verheven stem: „Jöh koewee, sah niki ingsoon kalah di oeroeki, joh bèn, sah wiesih iki ingsoen brontah, saben rong- poeloe tahoen koeboerankoe metoe gêni, oedan awoe, watoe, lemah lédok, banjoe wedang. Hawa- ni ngah bètjie di iesêp manoengso. Siró Dewi sri Olö-ölö, bangkèhmoe ngah di koeboer, di sèlè doekoer goenoeng pinggir lor." Voor mijn trouwen was ik jaren lang onderwijze res op een klein binnenplaatsje in Oost-Java. Kennissen uit de grote stad vroegen wel eens: „Kind, hoe houd je het zo lang in dat gat uit?" Maar je moet het zelf meegemaakt hebben, om te weten, hoe gezellig zo'n klein plaatsje kon zijn en wat een luizig leventje je als schooljuffrouw had. Je werd overal gevraagd, je kwam overal en je had eigenlijk weinig zorgen als célibataire. De ver- tiertjes, die je daar had, waren genoeglijk. De he ren gingen op geregelde tijden naar de bijeenkom sten van de vrijmetselarij en dan zochten de alleen gelaten dames onder elkaar afleiding. Deze be stond wel eens uit een spiritistische seance, want er was een goed medium onder de leden van het vrouwelijk geslacht. Op een avond, toen de heren weer weg waren, werd ik gevraagd bij de vrouw van de houtvester, die haar huis beschikbaar stelde voor een dames- koempoelan. Ik kwam daar graag, want de hout vester en zijn vrouw waren aardige, vlotte men sen. Hun dochtertje had ik in de klas. Nadat de gebruikelijke kopjes koffie met cake wa ren geconsumeerd, ging men over tot de tafeldans. De hele omgeving werkte daartoe mee. Het hout vestershuis was oud en vele bomen op het erf maakten het donker. Bovendien bestond de meu bilering uit mooie donkere djatizitjes en -kasten, terwijl dure donkere kains de muren bedekten. Al met al dus wat somber, althans volgens mij, en zodoende bij uitstek geschikt voor een „geestrijke" avond. Ik had zo iets nog niet eerder meegemaakt, en vond het toch wel wat eng. De kleine tafel schommelde heftig, en één van de da mes schreef alles op, wat de opgeroepen geest te zeggen had. Het werkte bepaald op mijn nog jonge zenuwen. Op een gegeven moment kwam al schommelend de boodschap, dat de geest zich zou manifesteren in de donkere deuropening. Nu werd het mij toch te machtig. Angstig en haastig stond ik op en ren de de kamer uit, zonder de gastvrouw of de andere aanwezigen te groeten. Hard lopen, gauw naar huis. Het hotel, waar ik een aardige paviljoen kamer had, lag niet ver weg. De straat was verla ten en duister, want de lantaarns gaven maar wei- (Goed, nu heb ik verloren en ben in het gat begra ven, goed, na deze zal mijn graf schudden, elke twintig jaar zal uit mijn graf komen, vuur, gloeiend as en stenen, modder, en heet water. De atmos feer zal de mens niet kunnen verdragen. Prinses, je lijk zal niet begraven worden, doch worden ten toongesteld op de berg tennoorden dezer.) Zoals si-Klaas het ervaren had kwamen er in zijn leven twee Kloeterupties voor, circa 1900 en in mei 1919. Bij een goede weergesteldheid kon men heel duidelijk van Malang uit de goenoeng Kawi bezichtigen en zien de omtrekken van een liggen de vrouw. Tot voor de bezettingstijd der Jap was Batoe, Poenten, Poedjon, Songgoriti met de badplaats Selecta een lusttuin van prachtige bloemen en vruchten (Djeroek Batoe wel bekend) en kregen enkele bebouwde stukken de bijnaam „Klein Zwit serland". nig licht, en het was al bij half twaalf. Hè, ge lukkig, daar zag ik mijn kamer al. Het licht in de kleine voorgalerij was uitgedraaid, maar binnen had ik het aangelaten. Ik rende het stoepje op, en kwam met mijn voet tegen iets aan. Ik slaakte een gesmoorde gil. Wat was dat?? Een lichaam?? Van een dode? Nog nooit was ik zó geschrokken. Opeens klonk een vertrouwde stem op vanuit het hoopje kleren aan mijn voeten: „Allah, nonnah, kagèt akoe." Wat was het nu? De oude djaga van het hotel had zich te slapen gelegd voor het paviljoen- tje van de nonna-mèster, en werd nu wreed gewekt uit zijn dromen door een schop tegen zijn lendenen. Wat was ik blij, toen ik een poosje later veilig achter de klamboe lag. „Waar bleef jij zo ineens gisterenavond?", vroeg de houtvestersvrouw, toen ik de volgende dag mijn excuses kwam maken. Verlegen antwoordde ik: „Gevlucht, vóór die verschijning zou komen. Ja, zeg, jullie hebben allemaal een man, waarbij je na die griezeligheden bescherming konden zoeken in bed. Maar wie heb ik???" Wat werd ik uitgelachen, en lang daarna nog. Maar die avond vol belevenissen vergeet ik mijn leven niet. I. SUSAN-MATHEY Beelden uit mijn kinderjaren, Uit mijn jeugd zo vrij en blij. Kepandjen beste mensen, ligt ongeveer aan de te nen van de Kawi, één van de uitgebluste vulkanen van Oost Java. En ongeveer op het midden van de helling van deze berg was het koffielandje Ke- bobang (afgeleid van Kebo Abang, denk ik, wat dan rode karbouw waterbuffel, betekent). Daar, weet je lui, leefde je vrij en blij. Uren lang kon je zwerven door de tuinen en als je tegen etenstijd je maag voelde en hoorde knorren, vroeg je een wieder of snoeier of die thuis even wat eten bij Moeder wilde halen. Moeder stuurde dan een goed gevulde rantang en je zocht een koel plekje op bij de heldere kleine kali, maakte een pengoekan van daoen pisang en dan. beuken! Wat smaakte alles toch heer lijk in de vrije natuur. Je at natuurlijk met je vingers. Een lepel gebruikte je alleen om de rijst en de jus uit de rantang te scheppen, de gorengans pikte je gewoon met duim en wijsvinger op. Was je moe, of alleen maar wat loom-lui, ging je gewoon op de grond liggen slapen, natuurlijk eerst uitkijken dat je niet op een mierennest lag. Tegen het eind van de middag, als het werkvolk naar huis ging kwam de mandoer je wekken en zeggen, dat het tijd was om naar huis te gaan. En dan, hebben jullie ooit iets mooiers gezien dan bloeiende koffie? De Betuwe, zeg je, of Keukenhof: zeker, erg mooi, maar het is hier allemaal zo vlak. Maar onze bloeiende koffietuin! Boven je, op de hellin gen, beneden je, in de diepe djaerangs, wit, alles wit, met hier en daar toch ook nog diep, donker groen van t blad, 't lichtere schemergroen van de Lantoro (een schaduwboom, een soort mimosa met fijner blad). En dan had je die heerlijke geur; kilo meters ver in de omtrek, kon je, voor je nog wat zag, al ruiken, dat de koffie bloeide. In de tijd, dat de koffie op bloeien stond zei Vader altijd s avonds: „Wie is er morgen het eerst wak ker om het feest in de kebon het eerst te zien?" s Nachts in bed hoorde je het dan zachtjes rege nen, en je wist, het kon niet missen, morgen zou den de witte bloesems open zijn. Om vijf uur 's morgens werd je wakker door de bel, die heel ver in de omtrek weerklonk, en die ook het volk uit de kampongs in de omgeving wekte. Je sprong met een blij gevoel uit bed, Vader maakte de grote ramen wijd open; buiten was het dan nog donker, maar een heerlijke geur stroom de naar binnen en vulde het hele huis. Om zes uur kwam al het werkvolk om te „rollen" d.i. melden, dat ze present zijn. Intussen hadden wij gebaad en ontbeten en dan in hansoppen en op blote voeten door de koele dauw, luidop zingend, mee de tuinen in! Dit, beste mensen, is met lichaam en geest, met hart en ziel Gods lange blijde dag feestvieren! I PIM Door het typische toppenprofiel van de Kawi, het voor Malangers bekende beeld van de „Slapende Vrouw" (links het loshangende haar, rechts de voeten), is de le- gende van Dewi Sri Olo-Olo ont staan.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 6