DODENHERDENKING EN BEVRIJDINGSDAG VAN VIER KAMERADEN 8 APIKAU HISTORISCH 4 mei jl. zijn de slachtoffers van de tweede wereld oorlog herdacht. Er zijn bloemen gelegd bij de monumenten en op de erevelden, ook bij het mo nument dat ter ere van de in Indonesië gevalle nen is opgericht. Tot mijn grote opluchting las ik het berichtje in de courant dat onze erevelden in Indonesië nog goed verzorgd worden en misschien worden er zo nu en dan nog bloemen gebracht, maar hoe lang zal dat nog duren? Zullen ook deze erevelden t.z.t. worden „genationaliseerd" en op geruimd, zoals ook onze monumenten daar zijn gesloopt. 5 mei vierden wij voor de 15e maal Hollands bevrijding en de „Indische Nederlanders" hebben deze dag enthousiast meegevierd, het was toch ook ons land dat op die dag werd bevrijd. W" zaten nog achter de kawat, maar we hadden er wel iets van gehoord via de geheime radio, nu zou onze bevrijding ook wel gauw volgen. 15 augustus 1945 capituleerde Japan of, zoals in een der krijgsgevangen kampen werd bekend ge- maak: „het had z.m. de keizer van Japan, om verder bloedvergieten te voorkomen, behaagd de oorlog te beëindigen." Men heeft eens gevraagd waarom wij Nederlan ders uit Indonesië deze 15e. augustus niet als on ze bevrijdingsdag vieren, maar was dat wel onze bevrijdingsdag of begon toen voor ons niet een nieuwe periode van onderdrukking? Op de dag zelf wisten we nog van niets. Wel waren er enkele tekenen die er op wezen dat de oorlog ten einde liep. Enkele weken tevoren ver dween uit het Tjideng kamp de beul Sunei. Als laatste heldendaad had hij nog een honderdtal vrouwen laten kaalscheren omdat zij betrapt wa ren op „gedèk-en". Hij werd vervangen door iemand die volgens zijn zeggen nog strenger was; we hebben er niet veel van gemerkt. Alle vlaggen moesten worden ingeleverd (er waren er toch geen meer?) Een aangekondigde huiszoeking werd af gelast, de appèls volgden en toen op een avond kwam onze „straatlijdster" ons mededelen dat de oorlog voorbij was. Het drong nauwelijks tot ons door, de meesten van ons waren te ziek en ellen dig om blij te zijn. Een kleine groep heeft nog een optocht met vlaggen (waar kwamen die vandaan) georganiseerd. Vaderlandsche liederen zingend trokken zij door de straten. Wat hadden wij ons veel voorgesteld van die bevrijdingsdag. De gealli eerde troepen zouden ons met vlag en wimpel uit de kampen komen halen om ons bij onze man nen en zoons te brengen, maar er gebeurde niets. We kregen wat meer eten. We hoefden niet meer in de houding te springen als er „kiotsjké" gebruld werd, de Jappen waren lucht voor ons geworden, maar we mochten de kampen niet ver laten. Waar moesten we trouwens naar toe, waar moesten wij onze mannen vinden. Onze huizen waren leeggeplunderd. Het volk was ons niet meer goed gezind, al kwam er ook zo nu en dan een Sommigen van ons gingen ondanks het verbod toch het kamp uit om in de stad poolshoogte te nemen (bólossen). Hun verhalen waren niet op wekkend en een van deze dames raakte betrokken bij een vechtpartij en werd zwaar gewond. Ik kreeg een brief van mijn man, hij was in het 10e bat. in Batavia maar mocht niet bij me komen. Op een morgen werd ik met anderen per mili taire auto naar het St. Carolus ziekenhuis gebracht en daar kwam een poos later mijn man bij mij met een corvée ploeg. Ze gingen dagelijks heen en weer naar de kazerne maar dit was al gauw te gevaarlijk en ze werden in het ziekenhuis onder gebracht. We hoorden heel vaak schieten en tel kens werden er gewonden en ook doden het hos pitaal binnengedragen. Begin december 1945 gingen we met het eerste transport onder militair geleide naar Priok waar ons naar Singapore bracht, waar we werden over- we werden ingescheept op de „Stafordshire die gescheept op de „Nieuw Amsterdam" die ons na een reis zonder incidenten naar Southampton bracht. Daar werden we weer overgebracht op de „Almanzora", die ons in twee reizen verder naar Holland zou brengen. Mijn man en ik be hoorden tot de tweede ploeg en we lagen drie dagen in Southampton maar mochten het schip niet verlaten. We kwamen in IJmuiden en eerst toen we door het kanaal voeren, waar langs de kant overal mensen ons toejuichten en muziek korpsen vaderlandsche liederen speelden, voelden wij iets van bevrijding. Een jaar later gingen we naar Indonesië terug en weer voelden wij ons in een vijandelijk land; weer hadden wij te maken met maatregelen van vrij heidsbeperking avondklok enz. Eind 1949 kwam de souvereiniteitsoverdracht en Indonesië, mijn geboorteland, waar we de mooiste jaren van ons leven hadden doorgebracht, maar ook de slecht ste, was een vreemd land geworden. In 1950 vertrokken wij voorgoed naar Nederland en pas toen ons vliegtuig van Kemajoran op steeg, waren wij vrij. Maar velen wachten nóg op die vrijheid, kunnen wij dan 15 augustus als onze bevrijdingsdag vie ren? M. v. L.-W. Huiswaarts! Een vredig gezicht deze kudde karbouwen met hun botjah angon langs de weg naar Buitenzorg, terugkerende naar huis na gedane arbeid. Maar Iaat niet een Europeaan proberen zich te vertonen, dan wenden hun snuivende koppen zich dreigend in zijn richting! Een advertentie in Tong Tong deed me terug den ken aan een avond in Thailand Kanchawalusi het officierskamp. Het zal begin 1945 geweest zijn. Even na lichten uit, in één der officiersbarakken. Het is nagenoeg stikdonker. Opeens horen we een Jap vragen: „Api ka? api ka?" Een der officieren vlak bij de plaats waar de Jap zich bevindt zegt iets terug, waarop de Jap weer antwoordt met: „Api no ka? Api no ka?' Dezelfde officier: „Yes my name is Pino". Waarop de Jap weer „Ah-Pino ka". Een daverend gelach steeg in dat gedeelte van de barak omhoog. Wat was n.l. het geval. De betrokken officier heet te Pino en dacht, dat de Jap speciaal hem moest hebben, terwijl deze slechts op de Japans-Maleise manier om vuur vroeg. ex-TAWANAN Dee Erkelens, Charley Hildebrand, Frans Busker en Miel Lubeck waren werkzaam op de rubber onderneming Tjondong aan de Zuidkust van de Preanger. Erkelens beheerde als zelfstandig employé de af deling Boeni Ajoe. Charley de afdeling Tjikantjoer Miel Lubeck een afdeling, waarvan de naam me ontschoten is en Busker was de boekhouder. Charley was een Australiër en Miel Lubeck een Steurtje. Zijn vader, adjudant bij de topografische dienst, ridder M.W.O., was gestorven aan een le verabces in de rimboe van Atjeh. Miel was een magere, gespierde, lenige knaap, die de zwaarste hellingen nam als een klipgeit. Deze vier waren onafscheidelijke kameraden. De oorlog kwam. Erkelens en Miel werden gemobili seerd. Charley als buitenlander niet. Na de capi tulatie van het K.N.I.L., werden Dee en Miel krijgsgevangenen en Charley en Busker geïnter neerd. Busker kwam om toen 't Japanse schip op weg naar Padang bij Benkoelen werd getor pedeerd. Aan boord van dit schip waren 5000 koe lies, door Soekarno geleverd aan de Jappen, be stemd voor Padang. Slechts 300 ervan werden ge red. Mijn zoon kwam om in juni 1944 in de gol ven van Nagasaki, toen de schuit waarop hij als krijgsgevangene naar Japan werd gebracht, door een Amerikaan werd getorpedeerd. Toen Miel en Charley, na de Japanse capitulatie weer vrij waren, traden ze al spoedig in het huwe lijk. Ze gingen weer naar hun oude onderneming terug, maar hun vrouwen moesten in Bandoeng blijven vanwege de onveiligheid in de omtrek van de onderneming Boeni Ajoe van mijn zoon, en namen hun intrek in het voormalige huis van mijn zoon. 't Was daar, dat zij op een nacht in '49 op beest achtige wijze door een bende werden afgemaakt. De vrouwen mochten de gruwlijk verminkte lijken niet eens meer zien. Zo was het einde van vier kameraden, die zo vrolijk door het leven gingen. Door zijn dood in de golven is mijn zoon voor een nog gruwelijker lot gespaard gebleven, want hij zou bij leven weer in zijn oude huis op Boeni Ajoe zijn teruggekeerd. Dit voor ogen houdende valt het mij minder moeilijk in zijn droevig lot te berusten. E. Gerritje was een blond jongetje van een jaar of zeven, zoon van een oorlogsvlieger, die een roem rijk einde gevonden had in de strijd tegen de Jap. Tijdens een grote militaire plechtigheid in de eer ste maanden van '47 legde een generaal de mili taire Willemsorde, posthume aan zijn vader ver leend, in de kleine handjes van Gerritje. 's Avonds zegt hij ineens tegen mijn schoondoch ter: „Adoe, tante Jo, mijn hand doet pijn. Ze gaven me allemaal een hand". Enige dagen later komt mijn kleinzoontje Paul bij zijn moeder. „Mams, mag ik een gulden heb ben?" „Waarvoor?" „Gerritje wil dat mooie dingetje van zijn vader aan mij verkopen voor een gulden". Mijn schoondochter neemt Gerritje op schoot en tracht hem het verkeerde van zijn daad duidelijk te maken. De koop ging dus niet door. Als Gerritje volwassen is, zal hij dat kleinood nog wel eens eerbiedig in zijn handen nemen en dank baar zijn voor het mislukte handeltje in zijn jeugd: ERKELENS

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 8