Otto Mackenzie
10
MUSIC MAKES ME
DE VIOOLBOUWER BELLE
VRIJE VERTALING
Mackenzie „King" noemden ze hem wel eens in
Indië, de guitaarkoning, een eretitel die voor zich
zelf spreekt. Je zou het niet zeggen als je hem zo
ziet. Bezadigde, rustige figuur, misschien zelfs
een wat teruggetrokken natuur. Maar geef hem
een instrument in handen. Dan spat het er aan
alle kanten af! Meeslepende, stimulerende swing
die „harte oopmaak".
Welk instrument? Noem ze maar op: piano, saxo
foon, trompet, trombone, drums, bas, banjo, het
hele arsenaal van een band het ging hem alle
maal even lekker af. Kun je nagaan hoe fantas
tisch veelzijdig hij is en wat een enorme muzikali
teit daarachter moet zitten. Maar zijn favoriete
instrumenten zijn piano en dan vooral guitaar.
De guitaar was ook het eerste instrument dat hij
op zijn twaalfde jaar leerde bespelen. Niks geen
muzieklessen: een beetje grepen afkijken van zijn
oudere broer en het sal waerachtig wel gaan
en het ging en goed ook! Op dezelfde manier
leerde hij, feitelijk spelenderwijze, de andere mu
ziekinstrumenten beheersen.
Mac, zoals hij door vrienden en ook in Tong-Tong
kringen wordt genoemd, bracht zijn prille jeugd
door op de sereh-onderneming Tjimalaka waar
zijn vader administrateur was. Als achtjarig jo
chie stond hij een keer perplex te kijken toen hij
zijn vader bij kennissen piano hoorde spelen: Pa
speelde uitstekend klassieke muziek. Otto had het
nooit geweten want thuis hadden ze geen piano.
Ja, en zie je de mangga valt toch nooit ver van
de pohon!
De mangga ging in Bandoeng op school en toen
hij in 1924 op de HBS kwam verzeilde hij van
zelfsprekend al gauw in het schoolbandje. Eppie
(nu: Eppo) Doeve zwaaide er de scepter en han
teerde bovendien viool en piano. Mac nam banjo
of trombone voor zijn rekening en dan was er nog
een knaap die zich niet onbetuigd liet; dat was
Guus (Ute) Doeve.
In 1925 ging Mac naar Batavia en bezocht daar
de KW-III. Eerst kwam hij terecht in het J.P.C.-
internaat, maar daar kon hij niet wennen en na
dat hij de vleugel danig had toegetakeld (muzikaal
gesproken dan altijd!), nam hij de benen en trok bij
zijn broer in. En vanaf die tijd stortte hij zich met
veel élan in het bandleven. Dat kon niet missen
want op school trof hij onder anderen Lex Ko-
rinth en Charlie Overbeek Bloem! Maar het was
niet alleen ontspanning, het was ook bittere nood
zaak. In die moeilijke malaisejaren werd zijn va
der zwaar ziek en moest jarenlang het bed houden.
Zijn broer had het ook niet gemakkelijk en dus
moest Mac praktisch voor zijn eigen schoolgeld
zorgen. En zo kon je hem in een of andere ge
legenheid tijdens een muziekpauze achter de piano
aantreffen met een leerboek op de lessenaar, ter
wijl hij ijverig zijn huiswerk erin pompte! Het
viel niet mee. Gelukkig waren de leraren van het
goede hout gesneden en ze hielpen de jongen zo
veel zij konden. Trouwens het muziekleven bleek
voor Mac helemaal geen hinderpaal, integendeel
het was een positieve stimulans voor de studie.
Hij werkte mee in verschillende ensembles maar
toch voornamelijk in het bekende „Swimming Bath
Orchestra" samen met Vic Siegers, Bertsch, Fred
Steevensz, Arie Simons, Rompies, Chris Monteiro
en Aroef. Hun vaste „basis" was het zwembad
Tjikini waar zij drie tot vier keer per week op
traden. Daarnaast speelden zij ook in Des Indes en
alle mogelijke andere gelegenheden; ze doorkruis
ten heel West-Java, traden op in Semarang, in
Djokja en waren zelfs present bij de opening van
Soenggai Gerong. Er heerste een prettige, kame
raadschappelijke geest in de band en de kern bleef
dan cok steeds intact.
OTTO MASKENZ1E, veelzijdig musicus, in de
dertiger jaren Indie s topguitarist, tijdens een op
treden voor "d'Oprechte Amateur
Intussen bleef Mac zich steeds verder bekwamen in
de fijnere kneepjes van steeds meer instrumenten.
En het was dikwijls het heilige moeten. Zo moest
hij eens een Engelse danseres op de piano be
geleiden die alleen maar op „Nola" wenste te dan
sen. Hij kreeg twee dagen de tijd om het stuk in
te studeren: als je het lied kent dan weet je wat
een verraderlijke loopjes erbij te pas komen.
Het stuk van blad spelen had geen zin om de
doodeenvoudige reden dat hij geen muzieknoot kon
lezen. Ergo werden allerlei kontjo's in de arm ge
nomen, accoorden uitgeprobeerd, een plaat ge
draaid en nagespeeld en toen de grote avond daar
was, zat hij behoorlijk kwaai-kwaai achter de pia
no en begon zijn accompagnement. Ondanks de
zweetdruppeltjes werd het een succes!
Veel heeft hij ook opgestoken van de Filipino's,
beroepsmusici die zo omstreeks 1928 in Batavia
werden geëngageerd. Hij speelde met Siso Temba-
jon, Pablo Garcia en later met Jimmy „Angel"
Jimenez een pracht trombonist. Hij kreeg blad
muziek voorgeschoteld, deed net of hij er alles
van wist (wat overigens de oude rotten niet ont
ging!) en leerde het „the hard way". Zijn spel
ging met sprongen vooruit.
Uit de kern van de „Swimming Bath" richtte
hij in de jaren dertig met Vic Siegers „The Silver
Het „SWIMMING BATH OR
CHESTRA'' in Des Indes. v.l.n.r.
Steevensz, Bertsch, Chris Montei
ro, Otto Mackenzie, Vic Siegers
en Aroef.
E. E. H.-C.
Kings" op. De oorspronkelijke bedoeling was een
muzikale reclamecampagne voor het nieuwe siga
rettenmerk „Silver King". Vandaar de naam en
het bandcostuum: zwart met zilverkleurige revers.
De campagne ging op het laatste moment niet
door maar de naam bleef. En met lui als Idzardi,
Kraayenoord, Simons en Aroef bleef ook de
swing! Later haalden zij Charlie Overbeek Bloem
in de band en gaven hem de leiding. De triomfen
die het orkest jarenlang vierde liggen de ouderen
onder ons nog vers in het geheugen.
Mac bleef tot 1936 bij de band; toen trad hij in
dienst bij de Algemene Politie. Van musiceren
kwam uiteraard niet veel meer. Alleen in Soera-
baja heeft hij nog wel een „gekraakt" met de
gebroeders Hertel, Joop Knies en Dick Abel.
Na de oorlog speelde hij tussen de bedrijven door
onder meer in de YMCA met Ernst van der Puil
en Johnny Ockerse en met Henny Busselaar in het
Welfare-orkest „The Siamese Swingers". In 1954
werd hij secretaris van de „Harmonie" en speelde
als guitarist geregeld met de orkesten mee.
In 1956 kwam hij met zijn gezin in Holland. In
de beginperiode heeft hij veel misère gekend. Alles
liep hem tegen en tot overmaat van ramp werd
hij ernstig ziek. Nadat hij hersteld was kwam ge
heel onverwacht en ongewild een heel ander facet
van zijn artistieke natuur naar boven; hij begon
te tekenen en te schideren. Kreeg opeens de be
hoefte zijn gevoelens in kleuren te uiten. En dat
terwijl hij op school onder tekenleraar Auborg
een broertje dood had aan tekenen en speciaal
aan kleuren!
Maar de muziek raakte beslist niet in het vergeet
boekje. Hij is nog helemaal niet van plan de gui
taar, zoals dat heet, aan de wilgen te hangen. Nee,
meneer, hij heeft zich een electrische guitaar aan
gemeten en heeft al heel wat solisten en ensembles,
zoals „The Peanuts", begeleid. Hij is voor het voet
licht getreden bij „D'Oprechte Amateur" en heeft
daar natuurlijk een diploma weggesleept. Verder
is hij de vaste begeleider van de vocalgroup „The
Blackbirds" onder leiding van Geoffrey Land, een
ensemble dat het al tot een auditie heeft ge
bracht. Hij begeleidt niet alleen maar pikt zo nu
en dan ook een solo. En dan pas is hij goed in
zijn element. Want zonder steun van enig ander in
strument betekent dat tegelijkertijd melodie spelen
en begeleiden, en dat op een instrument dat oor
spronkelijk alleen voor accompagnement is gecon
strueerd. Dan komt zijn typische stijl naar voren,
stuwend, swingend en hoogst muzikaal dan is
hij weer met hart en ziel Mackenzie „King"!
MAUS
Dezer dagen kwam mij een artikel onder de ogen
(Tong-Tong van april 1959) over de vioolbouwer
Belle uit Batavia. Inderdaad weten velen uit het
voor-oorlogse Indië, voornamelijk zij, die aan het
muziekleven aldaar een werkzaam aandeel hadden,
van het bestaan zijner voortreffelijke violen af;
ook als reparateur van strijkinstrumenten had hij
een zeer goede naam.
Niet algemeen bekend is echter, dat niemand min
der dan de vermaarde viool-virtuoos Jascha Hëi-
fetz in de dertiger jaren op zijn kunst-tournée door
de Indische archipel op een Belle-viool concerteer
de; een waardevoller bewijs van appreciatie voor
een viool is nauwelijks denkbaar. Immers, het be
spelen van een viool door een toonkunstenaar van
wereldnaam is maatgevend voor goede bespeelbaar
heid, draagkracht en uitzonderlijke toonkwalitei-
ten van het instrument. In dit verband wordt ge
memoreerd, dat de Cremonese vioolbouwer Jo
sef Guarneri del Gesu eerst door Nicolo Paganini
in het volle licht der belangstelling is gekomen.
Br.
Japanse Interneringskamp Tjimahi (kamp 4). Op
zekere dag mochten we aan onze echtgenoten een
briefkaart sturen, maar in de maleise taal. Zelfs
voor geboren Indischen was dit een moeilijke op
gave, want zij kenden alleen maar „pasar-maleis"
Zo was er één, die zijn briefkaart wilde beëindigen
met: groeten en veel liefs! wat aldus werd ver
taald: „Tabé, dan banjak manisan!" (ingemaakte
vruchten of zoetigheid; manis lief).
VICTOR