SCHOOLHERINNERINGEN 8 Laat de klok maar luiden Laat de klok maar slaan Want er is geen club op Java Die de KWIII kan slaan (Dat zal niet gaan) En de roem van de K.W.III-School Die zal nimmer vergaan. Het zal de lezer wel duidelijk zijn, dat de oude koetjes, die nu uit de sloot zullen worden gehaald, voornamelijk K.W. IILkoetjes zullen zijn. Maar wat doet het er toe, lezers-niet-ex-K.W.IIIers zul len in deze herinneringen hun eigen school her kennen. Of die school nu aan Salemba, Oranje Boulevard, Koningsplein Oost of waar dan ook in Batavia, stond, of aan de Dagoweg in Ban doeng of de Gentengstraat in Soerabaja, of in Se- marang, Medan of Makkassar, één ding hadden al die scholen gemeen, er was sfeer, er hing een pret tige sfeer al was het ook alleen maar in de pauzes. Terwijl de laatste hap van mijn ontbijt zich moei zaam door mijn keelgat wringt, spring ik op de fiets en met een zwaai schiet ik de poort uit de weg op. Iedereen schijnt akelig vroeg te zijn, ik zie nie mand van school. Nog wat harder trappen. Op de Oranje Boulevard zie ik nog steeds niemand. Een geruststelling is dat de C.M.S. nog niet is begon nen. Nog even volhouden, rechts in de verte zie ik nog net twee figuren de zuidelijke school poort in verdwijnen. Als ik even later met een vaart het schoolerf oprijd (en nog net die verd. paaltjes met ketting mis) zie ik, dat men nog buiten zit. Onbegrijpelijk, gewoonlijk rijden er altijd een paar laatkomers met het rinkelen van de bel het erf op, en nu is iedereen al binnen. Gauw de fiets in de loods wegzetten. Wat was het num mer ook weer 312, daar is het. Wat! Eén of andere binatang heeft met zijn slaperige Nieuw- jaarskop o nee, het is een zij goed dan, met haar sluimerend voorjaarshoofd (dus ook géén binatang") haar fiets op mijn van hoger hand toegekend nummer gestald. Laat maar zitten, we hebben geen tijd te verliezen. Zachtkens vlei ik mijn fiets tegen „haar" aan, grijp mijn tas van de bagagedrager en slinger m over de schou der. Ik slenter kalm de loods uit, want het Aard- rijkskundelokaal is niet ver en een eventuele race met „Kambing" zou ik toch met glans winnen. Goongng gong gong daar gaat de gong (Old-timers, voor een verklaring van deze gong in plaats van de bel, zie verder). Langzaam verdwijnt de massa in de lokalen. Wij nemen plaats in de oude vertrouwde banken, die extra hard en koud aanvoelen. Voor het vierde achtereenvolgende jaar zif ik op dezelfde plaats in dit lokaal (het voorste van de Aardrijkskundelo- kalen): de middenplaats van de bank bij de achter ste deuropening. Alle in het hout gegrifte, of in inkt geschreven namen, gedichten of liefdesver klaringen ken ik uit mijn hoofd. Met belangstel ling volg ik de hele correspondentie op dit schrijf blad. ,,Do answer me with green ink! is de aanwijzing van een wanhopig naar een antwoord zoekende vulpen-Romeo. Zijn Juliet liet hem echter lelijk in de steek, ik heb althans nooit een ant woord kunnen vinden op het minnedicht in groen. Bij wijze van verrassing komt de leraar via de brede, donkere gang binnen, welke de twee rijen klasselokalen scheidt. Ook hij ziet er nieuw en schoon uit. Hij gaat midden voor de klas staan. „Dag jongelui, ik wens jullie allen een gelukkig Nieuwjaar toe en ik hoop, dat jullie wensen in vervulling mogen gaan. De klasse-vertegenwoordiger staat op en wenst hem namens de klasse hetzelfde toe (orde en net- heid). Als tweede verrassing haalt hij een stapel folio vellen uit zijn tas tevoorschijn en zegt tegen een van de jongens op de voorste bank: „Deel maar uit". Voor een paar seconden is de klas sprake loos, we kijken elkaar vragend aan, en dan gaat er een golf van paniek door de klas. Een onaange kondigd proefwerk op de eerste schooldag van het nieuwe jaar, zo n meesterzet had zelfs de meest accurate onverwacht-proefwerkvoorspeller niet verwacht. De klas herstelt zich echter snel. In allerijl worden de tassen in alarmstelling ge bracht. Natuurlijk is er huiswerk opgegeven. (Landbouw en Veeteelt in Gr-Brittannië en Ier land), maar natuurlijk heeft niemand het geleerd, op een vijftal na, dat nu triomfantelijk grijnzend naar het zenuwachtige gedoe om zich heen zit te kijken. Daar worden de vragen gedicteerd: Vraag 1. Ver gelijk de havens Rotterdam en Hamburg. „Wat heeft dat met Engeland te maken?" fluistert een stem achter mij. Vraag 2. Vergelijk de Zwitserse Alpen met de Australische. Kambing had veel beter Wiskunde-leraar kunnen worden. Vraag 3. Verklaar in het kort het ontstaan van passaten. De ijverige vijf beginnen nu zenuwachtig heen en weer te schuiven en te draaien, waaruit ik op maak, dat zij ernstig beginnen te twijfelen aan de waarde van hun kennis van de Engelse rogge en In die tiid speelden ook vaak klassen onder elkaar o{ zelfs interschoolsHier een „shot" van de 4de klasse KWIII in 1920. zoals het gehandicapt door uitvallers (de linksbinnen ontbreekt) en veru't - lino van spelers - uitkwam voor een wedstrijd op het Viosplein. Helaas zijn niet alle namen meer bekend We kennen nog: keeper v. Zut/len en linksback Woesthoff: de hele halflime v.l.n.r Benjamins. Rakers en ÈrtieSchornack v. d. Waag: rechtsbuiten de Rozarto en middenvoor Nanlohy. Wie kent de andere namen koeien. Ook de vragen 4 en 5 de laatste, roepen geen herinneringen op in het beperkte geheugen, dat voor vakken als Aardrijkskunde en Ge- -hiedenis alleen is te raadolegen binnen drir hooguit vier, dagen na het „ingieten". Na de vier de dag is het weer volkomen geneutraliseerd. Wat moeten we dan na een Kerstvakantie nog ver wachten, alle per ongeluk overgebleven kennis is er immers finaal uitgeknald. Voor de vijf zit er dus niets anders op dan even eens koers te zetten naar toevluchtsoord Spieken- burg. Hun tassen worden alsnog in een voordelige positie gebracht. Wapü! Daar valt er een met een luide plof op het middenpad. „Wat viel daar!" (Ook leraren kunnen soms on nozele vragen stellen). „Mijn vloei, meneer." „Geef dat vloei met wat er omheen zit dan maar bij mij in bewaring." Weg tas, weg boek, weg kennis. Van deze gelegenheid wordt door de rest van de klas gebruik gemaakt om de juiste bladzijde op te slaan. Even later is de rust weergekeerd, de klas is weer een,, op een doodongelukkige na. De eerste twee vragen zijn z.g. anti-spiek-vragen, je kunt stomweg de gegevens uit het boek neer schrijven, maar je moet eerst beiden onderwer pen overlezen (in een zeer kwetsbare positie) en vervolgens de verschilpunten aangeven. Dat kost een hoop tijd. Je zou natuurlijk in afwachting van meer briljantere ingevingen kunnen begin nen met neer te schrijven, dat Rotterdam aan de Maas ligt en Hamburg aan de Wezer. Maar dan kan je er duvel op zeggen, dat er in rood potlood naast zal komen: „Tante Betje! of „En mijn zus ter heet Mies!" of zo iets. En als Hamburg dan nog helemaal niet aan de Wezer blijkt te liggen, dan is de school te klein. Het beste is dan ook om met vraag 3 te beginnen. Enige dagen later. „Over het werk van de vorige week ben ik best tevreden jongelui, het is vrij aardig gemaakt, maar de eerste twee vragen bleken hier en daar nogal wat moeilijkheden op te leveren. Er is maar één onvoldoende bij". (Wie zou dat nou zijn!). Gelukkig hebben leraren geen speurzin zoals de tectives dat plegen te hebben. Met een weinig combineren en deduceren zou hij ongetwijfeld tot een griezelige ontdekking moeten zijn gekomen. Kambing echter, kijkt tevreden grijnzend naar zijn schaapjes, die enkele minuten de gelegenheid krij gen om hun werk te bewonderen en eventueel protesten (1!) in te dienen. Als Kambing een echte kambing was geweest zou hij vergenoegd gaan blaten. Nu wij ons eenmaal op het schoolterrein bevinden, nodig ik U uit een rondwandeling te gaan maken over het enorme complex (ongeveer zo groot als het Stokroosplein in Den Haag, voordat het werd bebouwd) en hier en daar ons oor te luisteren leg gen in de hoop nog wat vertraagde echo's te kun nen opvangen van wijze woorden, welke er in de loop der jaren werden gesproken. Tegenover het Aardrijkskunde-lokaal bevindt zich een vleugel, gevormd door een rij lokalen, waarin in mijn tijd ('35-'40) eerste en tweede klassen wa ren ondergebracht. Wij steken schuins over naar het begin van deze vleugel. Een plaatje boven de deur vermeldt: 1D, We zijn doodstil. Na een poos horen we vaag iemand iets voorlezen, maar ze kunnen het nog niet verstaan. Iedereen luistert gespannen. Het klinkt hoe langer hoe duidelijker. Leesles Ne derlands. „Ho-ho-ho!" onderbreekt de leraar, „wacht maar's even en vertel jij maar eens die jongen van K„ dat woord „ballingschap", dat ziet er zo toe getakeld uit. Wat is er mee gebeurd?" Wij horen nu alles heel duidelijk, tot het kraken van de hersens toe. dan opeens die jongen van K.: „Het woord is afgeleid van het werkwoord „ban nen": iemand, die verbannen wordt, is dus een „banling" en de toestand waarin hij verkeert, is „banlingschap", maar onder invloed van de 1 is de n eveneens een 1 geworden. „Net-te-vent! Huh! Dat heb je puik geantwoord, huh! Dat is af! Ja, manne, die jongen van K.. daar moe je nie mis over denke. Dat is om de drommel geen boereman. Nu zien we zelfs het beeld ook duidelijk voor ons en de identiteit van de leraar kunnen we onfeil baar vaststellen. Het roodbruine cijferboekje wordt tevoorschijn ge haald.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 8