msBwmv
m TJAUE
III. Ik vond Indië overal terug
Aruba, 19 januari 1961.
In Washington heb ik bij „wildvreemde" mensen
gelogeerd, maar omdat het Indische mensen waren,
was ik er meteen „thuis". Na de vermoeiende en
slapeloze vlucht naar New York en de drukke
overstap naar Washington was ik eigenlijk bekaf.
Want slapen en rusten kon ik gewoonweg niet, zo
boeiend was dit enorme wijde land. Maar bij Karl
en Lies Banfer en hun twee kleine boys was ik
meteen zo ontspannen en vrij, dat ik uitgerust was
binnen een uur. Karl is een typische Indische
pechvogel. Jongen van Semarang was hij eigenlijk
net klaar voor het voortgezet onderwijs toen de
oorlog uitbrak. Daarna weer geen rustig bestaan,
maar politionele acties en geen mogelijkheid daar
na om naar Holland te gaan. Dus „getekend als
Deta-jongen naar Nieuw Guinea en insiders we
ten hoe infaam deze affaire verlopen is. Maar
ondertussen zat zijn verloofde in Nederland en
deed alle best om Karl naar Holland te krijgen.
Dat gelukte eindelijk en de twee jonge mensen
besloten naar Amerika te emigreren. Een Hol
landse sponsor werd gevonden, maar toen het
jonge paar met baby in New York aankwam,
bleek de sponsor op zijn belofte teruggekomen te
zijn. Daar stonden de twee, met maar 125 dollar
op zak, geen dak boven het hoofd en geen toe
komst!
Maar het ontvangstcomité vond op het nippertje
toch een andere sponsor, een Hongaarse dame in
Washington, en dat werd dus de plaats waar het
nieuwe leven gevonden werd. Daar hebben deze
jonge mensen na enkele lelijke tegenslagen het nu
toch zo ver kunnen brengen, dat ze in een eigen
huis wonen (wel onder hypotheek, maar in snelle
aflossing) en in een welstand, zoals in Holland
in geen jaren bereikt zou worden. Karl is een ge
moedelijke, potige baas die regelmatig overuren
maakt. Lies een frêle Indisch meisje met een
kloeke aanpak (ze naait overtrekken voor gestof
feerde meubels en verdient daar een aardige dol
lar extra mee bij). Ze hebben een frigidaire en
gasoven, een centraal verwarmingssysteem, tele
visie, radio en een grote auto en zijn bij al dat dood
gewone prettige Indische mensen gebleven. Ook
uit al mijn Amerikaanse correspondentie blijkt dat:
de dollar maakt helemaal niet hard!
Als je ziet wat ze in de ice-box hebben staan en
wat iedere Amerikaan in de ice-box heeft daar
sta je van te kijken. Nergens in Holland heb ik
dat gezien. De plaatjes uit Colliers en Post zijn
hier werkelijkheid geworden! Hij „gewoon TV-
monteur", zij „gewoon naaistertje", zoals dat in
Holland heet. Maar hier in Amerika zijn het jonge
vrije burgers met dezelfde toekomst als elke schoen
poetser die miljonair wordt. Dus geacht en ge
waardeerd. Ik mag ze allebei verduiveld graag:
mooie voorbeelden van Indo's zonder tinka's en zo
bescheiden dat je ze in Indië en Holland over het
hoofd zag. Maar nu sterke burgers en vrije geesten.
Good. Very good.
Bij de Nederlandse Embassy vond ik ouwe beken
den terug:
de heer van Weynen van het Hoge Commissariaat
te Djakarta en de officier-vlieger Fisher. De laatste
heb ik gekend als schooljongen te Betawie en
schijnbaar ook in de wieg gelegd voor ambtenaar
zoals zoveel klasgenoten. Het doet je erg veel ple
zier zo n knaap terug te zien in de hoofdstad van
de nieuwe wereld en in zijn nieuwe status even op
z'n gemak als vroeger.
Ook maakten twee officiersdochters uit het glo
rieuze „Knil-tijdperk" nog van die gelegenheid ge
bruik om kennis met me te maken: mej. Becking
en mej. Kemmerling. Adoeh, die meisjes uit In
dië vind je overal ter wereld terug. En ze hebben
overal diezelfde oud-Indische hartelijkheid, waar
mee ze je vroeger ook tegemoet kwamen in de
voorgalerij. Ah, het is werkelijk goed, oud-In
dischman te zijn het is een aparte en dierbare
vorm van menselijkheid. Met de heren Tuynman
en Kanstein had ik een heel lang en zeer verhel
derend gesprek over de emigratie van Indische ge
zinnen naar Amerika.
„Waarom wil men toch per sé naar Californië
emigreren?' vroeg de heer Tuynman, „daar is het
al zó vol, dat de staat moeilijk meehelpt. Maar
liefhebbers voor de Mid-west kunnen snel gehol
pen worden en het is er werkelijk niet slecht. Men
hoeft niet zo bang te zijn voor de kou en de
werkmogelijkheden liggen daar veel ruimer. Wat
die kou betreft, daar ben ik het direct mee eens.
Ik kwam in New York aan bij nul graden en liep
met mijn jas open. De kou in Amerika is droog.
Omdat er weinig regen is, is het bijna altijd zonnig
en dat geeft ook in de winter meer vrolijkheid dan
in het natte, grijze Holland. Wat de werkmogelijk
heden betreft: daarin wil ik de heer Tuynman
graag geloven. En ik hoop me zelf verder ook
te kunnen overtuigen bij een persoonlijk bezoek.
De volgende ochtend doorgevlogen naar Miami en
Kingston (Jamaica). In het vliegtuig zag ik schuins
voor me een bruine jongeman zitten, die ik tussen
bruine Mexicanen, Cubanen en Venezolanen prac-
tisch zeker meende te herkennen als Indonesiër.
Dus naar hem toegestapt met een „Selamat pagi.
saudara!" Het was een voltreffer, die de Indo
nesiër bijna tegen de zolder deed springen van
-
vreugde. Hij heette Kiswondo, was agrarisch stu
dent in Bogor en nu voor opdrachten in de States.
We spraken natuurlijk Indonesisch ik was stom
verbaasd hoe snel ik weer in die taal thuis was.
Indonesië komt er gauw bovenop, wist Kiswondo
zeker. Alles slijt. Wij zijn toch altijd wel vrienden
gebleven? We namen haast met weemoed weer
afscheid van elkaar. „Sampai ketemoe lagi di
Djakarta, saudara. Pas op dat moment reali
seerde ik me hoe erg „internationaal" de Indische
Nederlander eigenlijk is in hart en ziel. Opgegroeid
tussen twee beschavingen hebben wij het vermo
gen aangeboren gekregen om ons overal goed aan
te passen. Wij zullen het heel ver móeten brengen,
waar ook ter wereld!
In Miami had ik maar een uur de tijd voor ik
overstapte op de plane naar Kingston. Alleen nog
maar tijd voor een korte taxi-tour door de „outs
kirts" van Miami. Voor het eerst weer klapper
bomen, alang-alang en Euopese kinderen op blote
voeten. Dit is tropisch Amerika; het was voor mij
Amerikaans Indië. De chauffeur, Max Holzman,
was een gezellige vent, die me tracteerde op een
hamburger mijn eerste in de Nieuwe Wereld.
Hij smaakte voortreffelijk. „See you again, pal!
En ik was weer op weg naar Jamaica over mijn
ouwe smaragden tropische zee, die ik zo heb le
ren liefhebben in Indië.
Salutas kontjo kontjo besar in Holland. Till we
meet again!
IV. Jamaica Java in de West
Aruba, 20 januari 1961.
We kwamen in Kingston aan in de avond. Ik zat
half te slapen en pas toen we laag neerstreken naar
de landing-strip, keek ik naar buiten. Ik zag een
aantal kamponghuisjes voorbij flitsen met open
voorgalerijtjes en papajakleurig lamplicht. Het was
alsof ik met de laatste Vlugge Vier uit Bandoeng
de kampongs van Klender passeerde. het hart
sprong me in de keel! En toen ik in de hall stond
te wachten voor de controle van mijn papieren,
hoorde ik opeens brullen: „Tjalieü (met de klem
toon op de laatste lettergreep) en zag ik het glun
dere gezicht van de KWIII-er Gerrit Bras, thans
professor aan de University of the West Indies in
Kingston, door het raam kijken. Wat een welkom!
Ik ben na bijna een week op Aruba nog steeds
vol van Jamaica. De natuur daar is net als in
Indië. Overal loop je ouwe bomen tegen het
lijf: djohar, waroe, ketapang (almond tree), djam-
boe kloetoek, mangga, djeroek, flamboyant, tje-
mara, kedondong (dew plum), waringin, regen
boom, asemboom, boengoer, soekoen, spathodea.
Ze staan allemaal rond het achtererf van prof.
Bras. En in zijn tuin zie je de bajem staan en de
papaja, de oleander en de bougainville o nee,
niet opsommen. Je kan er kolommen mee vullen!
Zelfs de pasilan vind je terug, de kebon staat
gras te babat op precies dezelfde manier als de
kebon in Indië. Je zit weer net als toen op het
platje met een open achtergalerij achter je. Alle
deuren en ramen staan wijd open en je loopt weer
rond op blote voeten.
Professor Bras is sinds Indië geen haar veranderd.
Hij is thuis in Jamaica net zoals toen thuis in
Batavia. Hij loopt rond op blote voeten en in shorts
met een los hawaiian shirtje. En het gezelligst
zit hij met een knie opgetrokken en diezelfde vrije
nonchalante houding, die alle oud Indischgasten
hebben. Als ik m'n tape tevoorschijn haal, luis
tert hij met glinsterende ogen naar het zingen van
Ook daar heb je een soort
koffieboeren, al zijn ze inge
richt als Europese bars. Maar
het is er even volksgezellig en
„lepas", al lust men daar een
stevige borrel. In een van die
tentjes heb ik onder het genot
van een Rhum Collins rhum,
aer djeroek, ijs), zitten luiste
ren naar een Calypso-bandje:
2 guitaren, 1 banjo, 1 Mam
ma bass. Die bass is een ge
wone houten kist met een rond
gat als van een guitaarbij
dat gat zyn een vijftal stalen
pennen aangebracht, die gon
zen als je er met de duimen
tegen tikt net zoals wij vroe
ger op school deden met een
penpuntje in de bank, weet je
nog wel?). Die lui spelen wer
kelijk geweldig. De zanger
maakt nogal gewaagde grapjes
die je helaas niet verstaat. Het
8