De reus van de nieuwe wereld III. HOMO BRASILIENSIS HIJ HIELP HEN ALLEN OUDERDOM Enige karaktertrekken van de Braziliaan Raden Mas Pandji Sosro Kartono overleden. Redder van duizenden, die om zijn hulp vroegen. 1 2 Een vraagwaarover menigeen Zich ernstig bezint Is, in welk levensjaar De ouderdom begint. Als kind dacht ik: de ouderdom Begint met veertig jaar; En ik keek met vrees en eerbied op Naar 'n man met grijzend haar. Eind 1959 bracht drs. Jos F. van Campen, direc teur van de Katholieke Centrale Emigratie Stich ting, een bezoek aan Brazilië. Uit persoonlijke gesprekken met „urban workers", waaronder zich ook Indische Nederlanders bevonden 1) is één uit drukking hem boven allerlei andere Braziliaanse woorden en uitdrukkingen het meest bijgebleven: „geito". „Geito, de Braziliaan spreekt het uit als dzjeeto, onvertaalbaar in het Nederlands doch zoiets be tekenend als: het hebben van verkennersmentali teit, een handige jongen zijn, flair en gevoel voor improvisatie, van het onmogelijke het mogelijke maken etc.", zegt de heer Van Campen. Het al of niet bezitten van „geito" bepaalt voor een groot deel het succes van de emigratie van „urban workers" (stedelijke werkers) naar Brazilië. „Dat „geito" karakteriseert nl. sterk de Braziliaan en de Braziliaanse mentaliteit. Het houdt in, dat iemand die zich van te voren met allerlei zeker heden wil wapenen er verstandig aan zou doen om als toekomstig „urban worker" Brazilië ze ker niet te kiezen. De geito-mentaliteit spruit voort uit de Latijnse oorsprong van de Braziliaanse be volking en maakt het moeilijk de Braziliaan zelve te vergelijken met de bevolking van de Angelsak sische emigratielanden" („Emigratie Kroniek", 3e jrg. no. 3, 1960). Ofschoon Latijns van oorsprong is Brazilië toch verschillend van Spaans-Amerika. „Iedere beschou wing van Brazilië en van zijn positie in Latijns- Amerika behoort te beginnen met deze eenvou dige uitspraak, die tegelijkertijd een diepe waar heid is", schrijft professor Lewis Hanke in zijn boekje „South America" (Princeton, 1959). En hij vervolgt: „In een werelddeel met scherpe ver schillen op grond van ras, hebben alleen zij (de Brazilianen) een cultuur ontwikkeld, die geken merkt wordt door vreedzame samensmelting van Europeanen, Indianen en Negers; en gelegen te midden van landen, waarin dikwijls politieke ge welddadigheden plaats vonden, heeft dit volk van meer dan 60 miljoen mensen zelden geweld ge bruikt om zijn geschillen op te lossen." Een andere trek van de Brazilianen is, dat zij niet bang zijn hun eigen nationale karakter te analy seren, ook al menen zij bij dit zelfonderzoek eigen schappen die minder aangenaam zijn te ontdekken. Zo heeft een Braziliaans schrijver eens „27 on gunstige werkelijkheden" van Brazilië opgesomd. Een andere schrijver (Paulo Prado) begon zijn boek „Retrato do Brasil" met de verklaring: „In een stralend land woont een somber volk". En de beroemde Braziliaanse schrijver Alceu Amoroso Lima heeft verklaard: „Wij zijn van nature pes simistisch. Altijd zien wij de donkere zijde der din gen. Wij overdrijven onze nederlagen. Wij geloven niet in onze overwinningen. Wij verdedigen ons alleen ten overstaan van vreemdelingen. En dan klampen wij ons vast aan een goedkope trots, die niets anders betekent dan een ander soort pes simisme Tegelijkertijd laat ons pessimisme ons een gebrekkige zin om vol te houden na. Wij zijn veel meer actief als scheppers dan als onder houders. Wij hebben meer moed bij de start dan bij de finish, of, zoals José Bonifacio heeft ge zegd, „wij ondernemen vele dingen en voltooien weinig". Wat ons aantrekt is het uitvinden, het vernieuwen en het hervormen, maar niet de her haling, het behoud en het voortzetten. Wij leggen wegen aan, maar wij onderhouden ze niet. Wij zetten gebouwen op, maar staan toe dat de in stallaties onklaar raken." Bovenstaande uitspraken getuigen zeker van veel moed. Of ze alle op iedere Braziliaan van toepas sing zijn is echter een andere vraag. Andere schrij vers leggen de nadruk bijvoorbeeld juist op heel andere eigenschappen. Brazilië is vervuld van enorm grootse plannen en is buitengewoon opti mistisch ten aanzien van zijn toekomstige groei, menen zij. Deze geest zou ook niet iets zijn van vandaag of gisteren. Een Engels reiziger schreef nl. reeds in 1869: „Ik ontdek in Brazilië nóg een symptoom van een sterke en gezonde nationale vitaliteit. De mensen voeren een onverzoenlijke strijd met het heden; ze hebben geen idee van wat „rust uit en wees dank baar" zeggen wil". En volgens een Noord-Ameri kaans schrijver (1951) is het geloof van de Brazi liaan in de onuitputtelijke mogelijkheden van zijn land zo diep geworteld, dat deze factor voor hem even werkelijk is als de heuvels, rivieren en wou den. Een voorbeeld van dit optimisme is het pro ject-Brasilia, waarvan Lewis Hanke als Noord- Amerikaan kon zeggen: „Geen andere natie op het Amerikaanse continent of elders zou de ver metelheid of de energie hebben opgebracht om zijn lang bestaande hoofdstad te verplaatsen naar een tot dan toe volkomen onontwikkeld gebied, dat bijna 1000 kilometer verder in het binnenland is gelegen." G L. CLEINTUAR In de ouderdom van 75 jaar is gistermorgen te 11 uur 50 in zijn woning Dar-oes salam, gelegen aan de Poengkoerweg op de hoek van de Dj. Kapu- paten, R. M. P. Sosro Kartono, doctorandus in de letteren, overleden. Hij was een broer van wijlen Raden Mas Ario Adipati Sosroningrat. Het stoffelijk overschot is hedenmorgen per vlieg tuig naar Semarang overgebracht om in het fa miliegraf te Koedoes te worden bijgezet. Drs. Sosro Kartono was de eerste Indonesische student die in Nederland verder studeerde, toen hij hier te lande (Semarang) de hogere Burger School had doorlopen. Hij studeerde eerst in Delft en later in Leiden, in hoofdzaak onder leiding van de grote taalgeleerde prof. Hendrik Willem Kern, hetgeen zijn grote liefde voor talen en volkeren van West en Oost volop de gelegenheid verschafte, zich te ontplooien. Ruim 25 jaar bleef hij in Europa, waar hij zeer verantwoordelijke posities bekleedde. Later vestig de hij zich in Bandoeng, waar hij meer dan 25 jaar, tot zijn dood toe, zich aan liefdes- en ge- nezingswerk wijdde. Dagelijks ontving hij hon derden mensen van allerlei ras, nationaliteit, gods dienst, rang en stand uit alle delen van Indonesia en Malakka. Het waren allen mensen, die in een of ander opzicht hulp nodig hadden, ongelukkigen. gebrekkigen, hulpbehoevenden of zieken. Hij hielp lk was tien en vader was Toen drie en veertig oud Maar werd door jongens zoals ik Toen reeds als ,,oud" beschouwd. Maar toen ik drie en veertig was Werd ik van ontzetting koud Als jongens, van mij sprekende. Eerbiedig zeiden: „oud". Thans weet ik, dat het blijde hart De jaren flink weerstaat En dat, zolang we „mededoen" Geen ouderdom bestaat. Zolang we delen in de vreugd Die ons het leven biedt En moedig dragen onze last Is de ouderdom er niet. I'„Age" door Edgar A. Guest, vert. v. H. L. Vogelesang) hen allen zonder onderscheid, groot of klein, arm of rijk geheel belangeloos. Indien de mensen hem iets gaven, gaf of zond hij alles weer terug of ver deelde het onder degenen, die het hard nodig had den. Het huis waarin hij dit werk verrichtte, was hem door vrienden daartoe aangeboden. Het heet Dar- oes salam en dit betekent „Oord des Vredes". Al het werk in huis werd door vriendendiensten ver richt. Door dit liefdewerk heeft Drs. Sosro Kartono duizenden mensen genezen en gered, niet alleen van lichamelijke, maar ook van geestelijke en morele kwalen. Vele verschrompelden van geest en ziel zijn door hem volwaardigemensen in het leven geworden. Deze wonderbaarlijke verandering, die zich in de mensen kon voltrekken en die zich openbaart als gezondheid in lichaam en geest, dan wel in de om mekeer in de moraal of in een oplossing of uit komst in moeilijkheden van allerlei aard, kon plotseling of langzamerhand tot uiting komen en werd beschouwd als de invloed van gebedsverho ring. Zijn onwankelbaar Godsvertrouwen en lichtend voorbeeld zijn immer de steun geweest van duizen den, vooral ook in de moeilijke jaren na 1940. Hij was ook een groot dierenvriend en heeft allerlei dieren van ziekten genezen. Drs. Sosro Kartono's zorg en toewijding ging uit naar elk wezen, onverschillig of het een mens, een dier of een plant was. Voor hem was alles bezield en in alles zag hij een deel van de Ene. „OOM SOS". Op bovenstaand artikel dat in ons nummer van 30 januari 1961 verscheen, heeft de re dactie zó veel reacties ontvangen dat het ondoenlijk is ze allemaal te publiceren. Aan allen die ons gegevens hebben gestuurd onze hartelijke dank! We volstaan met een artikel dat 9-2-1952 in het Algemeen Indisch dagblad heeft ge staan.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 12