Dr* van Bemmel wilde Artis~Directeur worden
PASEN 1943
13
Dr. A. C. V. van Bemmel, de actieve directeur van de Rotterdamse diergaarde „Blijdorp" was reeds als
kleine jongen dol op Artis. Hij bracht er elk vrij ogenblikje door. Nu nóg zou hij Artis kunnen uittekenen
zoals het veertig jaar geleden was. De vraag die elk kind regelmatig wordt gesteld; „wat wil je later wor
den. was voor het jongetje van Bemmel geen probleem. Hij dacht er niet over conducteur of zeeman te
worden. Zijn antwoord was altijd hetzelfde: „Ik word later directeur van Artis." Al werd het dan geen
Artis, maar Blijdorp, dr. van Bemmel voelt zich in deze diergaardde bijzonder goed thuis. Een Rotterdam
se journalist merkte eens gekscherend op: „U bent dus van de dwalingen Uws weegs bekeerd, mijn
heer van Bemmel!" „Nouzei de doctor zuinig, „Ik weet het niet. De heer Jacobi heeft een dienst
woning. De heer Jacobi is directeur van Artis.
De heer van Bemmel werd op 3 mei 1908 te Be
verwijk geboren. Zijn grote liefde en belangstelling
voor dieren leidde er vanzelfsprekend toe, dat hij
dierkunde ging studeren in Amsterdam. In deze
stad werd hij, na het beëindigen van zijn studie,
assistent van prof. L. F. de Beaufort. Deze pro
fessor was weer een leerling van prof. Weber,
wiens naam onverbrekelijk is verbonden aan de
Sibolga-expeditie. De pas-afgestudeerde zoöloog
werd dus min of meer „grootgebracht" in belang
stelling voor Indië. Dit gebied is dan ook buiten
gewoon attractief voor een dierkundige. Juist hier
is de merkwaardige vermenging van de Aziatische
en Australische dierenwereld zeer interessant. In
1937 ging de heer van Bemmel naar het toenmali
ge Ned. Indië, waar hij ging werken bij de zoölo
gische afdeling van 's Lands Plantentuin in Bui
tenzorg. Deze tuin wordt ook nu nog bijgehouden
in Indonesië. „Het is immers de „achtertuin"
van Soekarno" zegt dr. Van Bemmel, „De tuin
wordt dus wel verzorgd, althans de paden wor
den goed bijgeveegd, want de buitenlandse bezoe
kers worden hier rondgeleid." Het is ook voor
een leek duidelijk dat het geheel achteruit móét
zijn gegaan, want Indonesië heeft weinig goede
biologen. „Maar" zegt directeur van Bemmel, „In
donesië heeft daarentegen uitstékende chemisch
analysten. Dat komt omdat de Indonesiërs typisch
analytisch denken, ze hebben echter in het alge
meen geen synthetische intuïtie. Zij zien wél de
verschillen, maar niet de overeenkomsten. Dit
blijkt onder meer uit de taal. Men heeft in het
Indonesisch een naam voor elk dier. Mannetjes
en wijfjes hebben eveneens verschillende namen,
maar er zijn geen verzamelnamen, zoals „roof
dieren" of „hoefdieren". Dat begrip kent men niet.
Chinese en Indiase biologen zijn veel exacter."
De doctor heeft ervaren dat de Indonesiër niet
alleen analytisch denkt, maar tevens over een
enorm geheugen beschikt. Dat dit geheugen zeker
voortreffelijk is wordt geïllustreerd door het ver
haal over een oude mantri. Deze man sprak geen
woord Nederlands. Wél kende hij de duizenden
vogels die in Indonesië voorkomen bij naam, hij
kon bovendien de Latijnse namen uit het hoofd
opnoemen. Een ander, een hoofd-mantri, had een
enorme plantenkennis. „Als je hem een plantje
liet zien, zegt dr. van Bemmel, „dan wist hij
direct naam en toenaam. Hij kon je óók nog ver
tellen wie het plantje voor het eerst had beschreven.
Die man was werkelijk een wandelend register."
Toch is het wel mogelijk Indonesiërs op te lei
den tot goede biologen. „Per slot van rekening kun
je alles leren", meent de directeur, „Ze zullen
gebruik moeten maken van statistische methoden.
Wiskundig te werk gaan dus. Het is ontzettend
jammer dat deze kwaliteiten niet worden uitge
buit."
Dr. van Bemmel zag atoombom ontploffen
In augustus 1945 zat dr. van Bemmel in Japan,
op ongeveer zestig kilometer afstand van Nagasa
ki. Bij de Japanse inval ging hij onder dienst; na
de capitulatie van Indië werd hij opgesloten in
een kamp te Bandoeng. Hij „werkte" nog enkele
kampen af, onder andere Tjilatjap, Tjimahi; tot
hij in 1943 via Singapore op transport werd ge
steld naar Japan, waar hij eveneens in diverse kam
pen zat. Het laatste jaar werkte hij in de steen
kolenmijnen in de buurt van Nagasaki. Doordat
veiligheidsmaatregelen hier geheel ontbraken, kreeg
hij, bij mijninstortingen e.d., verscheidene onge
lukken. Hij brak armen, benen en wervels, kreeg
een oogaandoening en had, zoals iedereen, met beri
beri en pellagra te kampen. Omdat hij dus invalide
was. zat hij, op de dag dat de atoombom ontplofte,
buiten in het zonnetje. Hij hoorde een enorme
klap, ruiten rinkelden en de heer van Bemmel
zag de „paddestoel". In het kamp maakte nie
mand zich erg druk. Men dacht dat een munitie
depot in de lucht was gevlogen De stad was
er eenvoudig niet meer. Er waren geen ruïnes.
Het was gewoon een zwarte vlek. „Er stonden nog
wat stukjes beton overeind," herinnert hij zich. „Het
was luguber. In de haven van wat eens Nagasaki
was ging ik aan boord van een Amerikaanse krui
ser, die mij naar Manilla zou brengen. Ik heb
nooit kunnen begrijpen hóé er overlevenden kon
den zijn. Waar zaten die mensen dan?"
Tussen twee happen schuim: H.B.S. leraar
Van Manilla ging de heer van Bemmel naar Ba-
likpapan, waar hij aanvankelijk niets te doen had.
Op een dag stond' hij in het kamp onder de douche
met een man, van wie hij wist dat hij vroeger
directeur van een H.B.S. was. Deze vertelde hem
tussen twee happen schuim door: „Vandaag heb
ik een herstel-H.B.S. opgericht. Ik heb 170 leer
lingen èn ik heb bevóégde leraren!" „O ja?" vroeg
dr. van Bemmel geïnteresseerd en voegde er, min
of meer bij wijze van grap, aan toe: „Heb je ook
al een leraar plant- en dierkunde?" „Néé," was
het antwoord „dat is de énige, die me nog ont
breekt. Maarreben jij bevoegd?" „Ja" zei de
zoöloog, „ik ben wel bevoegd, maar ik heb nog
nooit les gegeven." Een week later stond hij voor
de klas
„Het was een genot die kinderen les te geven,"
zegt hij. „Ze werkten als paarden. Je had moeite
om hen bij te houden Zulke klassen krijg je
nooit meer. Het gebeurde wel dat 's avonds elf
uur een jeep voor mijn huis stopte; daar stapten
dan twee jongens in vechtpakken uitLeer
lingen, die opheldering kwamen vragen over een
scheikunde-probleem!" (De doctor gaf ook schei-
kunde-lessen)
Toen eind juli 1946 de evacuatie vanuit Balik-
papan op gang kwam liep de school al spoedig
practisch leeg. De heer van Bemmel vertrok naar
Java. Hij zat daar nog enige weken bij de Plan
tentuin, doch ging in september met verlof naar
Holland. Hij kreeg hier een studie-opdracht. Naar
aanleiding hiervan publiceerde hij twee verhande
lingen; één over de vogels van de Molukken en de
andere over de hérten van Oost-Azië.
In 1947 ging hij terug naar het Indië, dat hij had
leren liefhebben en waarderen. Zijn vrouw volgde
hem in 1948. In 1951 begreep dr. van Bemmel dat
hij niet langer aan de Plantentuin verbonden kon
blijven. De Indonesiërs wilden het Europees per
soneel niet langer vertrouwen. De plannen, door
de Tuin ingediend, werden niet langer beoordeeld
door de vroegere hoofdingenieur maar door een
bouwkundig opzichter. Deze meende dat de plan
nen wel niet zouden deugen. Hij voelde zich ver
plicht er allerlei aan te veranderen en zo werd het
werken in de Plantentuin dus onmogelijk. Het con
tact met het lagere personeel bleef prettig. Toen
het bekend werd dat de heer van Bemmel zijn
ontslag had gevraagd kwam een delegatie van tien
man op zijn kantoor.
„Alles was nu weer goed. Dat had de toean zelf
gezegd. Alles zou weer worden als vroeger waar
om ging de toean nu weg?" De doctor schaamt
zich niet te bekennen dat hij het even heel moeilijk
heeft gehad.
In 1951 kwam hij dus terug in Holland. Hij gaf
enkele jaren les aan de R.H.B.S. in Alkmaar en
ging daarna over naar het Staatsbosbeheer, afde
ling Natuurbescherming. In, 1952 promoveerde
hij tot doctor in de biologie op het onderwerp
„Zoogdieren van Oost-Azië". Dit onderwerp had
hij in Buitenzorg al bewerkt. In 1957 werd hij
adjunct-directeur van de Rotterdamse diergaarde.
Op 1 januari van dit jaar werd hij directeur van
„Blijdorp".
„Ik voel me hier volkomen thuis. Het is erg
plezierig, je kunt improviseren, je wordt overal bij
gehaald, net als in Indië. Ik word bij het schil-
derswerk gehaald of bij de bouw van een stal, doe
een keuze uit koffiemachines, enzovoorts. De sa
menwerking met het gemeentebestuur (de dier
gaarde „drijft voornamelijk op de gemeente) van
Rotterdam is bijzonder goed en prettig. Er is ver
heugend veel belangstelling en de gemeente doet
dan ook enorm veel voor de dierentuin."
T-J
Dr. A. C. V. van Bemmel, directeur van de Rot
terdamse diergaarde ..Blijdorp".
„Blijdorp trekt ook buitenlandse belangstelling.
Er zijn enkele uitzendingen voor de B.B.C. televi
sie geweest over de Rotterdamse diergaarde. Dr.
van Bemmel kreeg later tientallen brieven van
mensen in Engeland, die schreven dat ze in hun
vacantie beslist naar „Blijdorp" zouden komen. De
heer van Bemmel spreekt zelf ook wel voor de te-
levjsie. Hij heeft o.ih. eens een debat gehad met
professor Hofstra of de toelaatbaarheid van roof
dierennummer in het circus. Toen onlangs een
reuzenkameleon verdween (en terugkwam na drie
dagen) kwam de doctor ook op het t.v. scherm.
Prompt stoof enkele dagen later in de tuin een
bezoeker op hem af, die enthousiast uitriep: „Nou
herken ik u pas maar u zag er op de t.v. veel
óuder uit!"
Een van de grootste wensen van de directeur is
„zijn tuin te kunnen vergroten. Helaas, wie in
Rotterdam bekend is wéét dat er geen mogelijk
heid is tot uitbreiding.
De tuinen die na de oorlog werden en worden
gesticht zijn minstens vijftig hectare groot, soms
wel 150 tot 175 ha. De moderne ozpet is dat men
al wandelend in een mooi natuurgebied de dieren
als „toevallig" tegenkomt. Dit is in Nederland
bijna niet te verwezenlijken. Niettemin is de Rot
terdamse diergaarde bijzonder mooi en „natuur
lijk". Het streven van dr. van Bemmel is: de die
ren zoveel mogelijk op esthetisch verantwoorde
wijze te laten zien. Wij kunnen u een bezoek aan
„Blijdorp" dan ook van harte aanbevelen.
HANNY LIM
Hoewel we midden in de oorlog zaten wilde ik
met Pasen voor de kinderen toch eieren verstop
pen. En zo ging ik met een nicht, die bij ons in
woonde de mannen waren in 't Jappenkamp
om vijf uur s morgens de eieren verstoppen, 't
\Vas erg koud en we hadden ieder een deken om
ons heengeslagen. En zo zochten we -in het half
donker speurend naar een goed verstopplaatsje.
Af en toe zagen we een pasarganger voorbijko
men. Opeens hoorden we stemmen en zagen een
klein groepje mannen met pikolans en vrouwen
met pasarwaren op de rug, hard lopen en naar
ons wijzen. We werden er angstig van en liepen
gauw naar binnen. Tegenover ons huis stond Ho
tel Splendid, waar Japse officieren woonden en
stel je voor dat ze wakker zouden worden!
Toen we binnen waren realiseerden we ons, dat
die eenvoudige pasargangers ons voor spoken had
den aangezien, omdat we er wel griezelig uitge
zien moeten hebben in het half donker met die
dekens over hoofd en schouders geslagen.
P. B.W.