Dr. H. H. BRACHES REACTIE 11 Op 24 maart j.l. promoveerde Dra. Hulda Henriët- te Braches tot Doktor in de Letteren aan de Rijks universiteit te Utrecht op een dissertatie getiteld. „Jenseitsmotive und ihre Verritterlichung in der deutschen Dichtung des Hochmittelalters". Dit academisch proefschrift laat zich prettig lezen, al zou men dat niet verwachten bij zo'n langademige en geleerde naam. Het opent met een prachtig gedicht van Rainer Maria Rilke. Hulde Henriëtte Braches werd in het allereerste begin van deze eeuw te Bandjermasin geboren en daar heb ik mijn nicht gekend als een kleine hum mel. Ze kon nog niet meedoen met knikkeren, al hield ze parmantig een ,,lidi in de hand en bij het „agagaan"-spel liep ze bepaald in de weg. Maar aandachtig volgde ze het vliegergevecht tegen „die gladakkers" van de kampongs aan de overkant van de brede Barito en juichte wanneer de lijn van een vlieger van de overkant was doorsneden door een met eiwit en gestampt glas ingesmeerde draad van de onzen aan deze kant van de kali. Onze grootmoeder woonde in een bakbeest van een huis op hoge palen nabij de krokodillen-rijke rivier. Maar geen nood, de talrijke monsterreptie len werden in bedwang gehouden door Hadji Ma- tjoesoep, die zo nu en dan een krokodil, die buiten z'n boekje was gegaan, tot de orde riep. Voor het woonhuis was een tuin propvol witge kalkte aarden potten met bloemen en planten. Overal gele en rode canna's en „kembangs sepa- toe" en de bedwelmend-zoet-geurende Perzische ro zen. Daarvoor liep de weg en daarlangs stroomde de rivier. Op de rivier speelt zich het leven van de Bandjerees grotendeels af. Het is een onafge broken va-et-vient van prauwen en prauwtjes, vrachtschuiten, een houtvlot uit het binnenland, waartussen opvallen de „tambangans het nationa le vaartuig, sierlijk als een Venetiaanse gondel met hoogopstaande houtbesneden voor- en achter steven. Op de rivier drijven als boeketten kleine en grote eilandjes van waterplanten kleurig door da lotusbloemen en rozig-paarse waterhyacin ten. Ze drijven onder de Koenbrug door, waarop in de Japanse tijd zovelen terechtgesteld zijn ge worden in het bos achter het vliegveld. Achter het huis was een uitgestrekt lommerrijk erf, stond de koeienstal en bevond zich een kleine kampong van de grassnijders en bedienden, com pleet met twee baboes, die „latah" waren. Onder de klapper-, gedondong- en belimbing-bomen wa ren altijd kindertjes blank en bruin in hun han sopjes aan het spelen.. Maar in de buurt van de waringin mochten ze niet komen, want tussen de luchtwortels, die hingen om het geheimzinnig duis tere binnenste gedeelte van het imposant gevaarte, huisde een geest. Hierover spraken de bedienden fluisterend en men moest zeer voorzichtig zijn. Overigens het was geen kwade geest want in de Oostmoesson, als de cholera heerste en je brandde maar zo nu en dan „menjan en je liet na sappi ge vruchten te eten (vooral de Borneose meloen was „taboe"), dan kwam je de droge tijd wel zon der narigheid door. In al die jaren (de familie woonde als sinds onheuglijke tijden in Borneo; onze overgrootouders leefden er reeds) is het maar eens gebeurd dat een baboe aan de cholera is be zweken, een lichtzinnig schepseltje vertelde men erbij. Onze overgrootvader, oud-zendeling, die leef de in de buurt van de sultanstad Martapoera werd in een opstand voor de ogen van zijn dochter (Oma Henriëtte) door drie „hadjis" vermoord. Een guirlande van herinneringen uit de oude tijd. Vader Braches was Ephorus der Borneose zende lingen. Hij was door en door bekend met de Dajaklanden en daar een zeer beminde persoon. Hij heeft de bijbel in het Dajaks vertaald. Maar keren wij tot het proefschrift van Hulda Hen riëtte terug. Na een inleiding, waarin de promovenda een kort overzicht geeft van de voorstelling die de archaïsche mens zich van de andere wereld vormt, volgt een analyse van enige werken van de „hoogmiddel- eeuwseliteratuur. Daaruit blijkt hoe menig daar in voorkomend profaan lijkend motief in duide lijke samenhang staat met de mythisch-irrationele voorstelling van oudere tijden. Aan de dissertatie waren zestien stellingen toegevoegd. In een daarvan dringt de promovenda er bij de Regering met klem op aan om de laatste moge lijkheid om de taal en de levensstijl der Indische lliVlllllllllll'' Nederlanders grondig te bestuderen, niet onge bruikt te laten voorbijgaan. Zij formuleerde deze stelling aldus: „Het is van het hoogste culturele be lang (een der opponenten had bezwaar tegen de formulering „hoogste culturele belang", maar de promovenda verdedigde met succes haar omschrij ving), dat de Nederlandse regering onmiddellijk alles in het werk stelt om zowel de taal als de tradities en gebruiken der zgn. Indische Nederlan ders grondig te doen bestuderen vóórdat de oude generatie, die niet meer in de Nederlandse sfeer getrokken en geassimileerd kan worden en die daarom nog als studie-object kan dienen en ook verder zijn hulp en medewerking kan verlenen, uitgestorven zal zijn." Ook stelling 16 verdient speciaal genoemd te wor den. „Uit historisch oogpunt zou het een onver geeflijk verzuim zijn, indien men naliet, nu de meeste betrokkenen nog leven, ten spoedigste de gegevens, welke betrekking hebben op de gebeurte nissen in en om Indonesië na de Japanse nederlaag, zo volledig en onpartijdig mogelijk te verzamelen". De drukker (van Gorcum en Comp. N.V.) zal het onderwerpelijke stuk ook in een handelseditie pu bliceren: het is verschenen als deel II in de „Seria Germanica. klasse en doceert aan de Utrechtse academie. G. L. TICHELMAN Gaarne zou ik aanvullingen willen geven op twee artikelen in ons orgaan, nl. één van nr. 17 van 15, en één van nr. 18 van 30 maart jl. Om te beginnen betreffende „De onvergetelijke tong-tong" nr. 17, blz. 12, van de hand van Tr. De naam van de suikerfabriek, gelegen bij Klaten, residentie Soerakarta, moet zijn „Gondang Wi- nangoen". Eigenaresse was de Klatense Cultuur maatschappij; administrateur was toen de heer Arnold. Het bedoelde geluid, dat door de bevol king begeleid wordt door het slaan op de tong tong van dessa tot dessa, werd veroorzaakt door een geraas in de lucht en heet in de volksmond dampor". Inderdaad zegt de legende, dat lampor betekent de „luchtreis" van Njai Loro Kidoel, te beginnen in het zuiden (kidoel) bij de Indische Oceaan dus, en richting noord en wel naar de Kraton te Soerakarta. Niet zoals de heer Tr. het weergaf, nl. in de omgekeerde richting. Volledig heidshalve zij hier vermeld, dat de bevolking in de Vorstenlanden aanneemt, dat Njai Loro Kidoel tijdens zo'n lampor een audiëntie maakt bij de Soesoehoenan van Soerakarta, waar zij ont vangen wordt in de toren van de Kraton, ge naamd Songgo Boewono. Songgo betekent steun en Boewono is wereld. Merkwaardig is dat na 1909 of 1910 geen lampor meer geweest is. Voorts een aanvulling van een artikel gezonden door onze leraar de heer G. Overdijkink, getiteld „Iets over de Cultuurscholen". Tong-Tong nr. 18, blz. 10-11. Ik ben nl. een oud C.S.-er, aflevering Soekaboemi 1914-1917. Mag ik mijn aanvulling beginnen met personalia. Daar gaat ie; Hr. A. de Koning, direkteur, Ieraar boekhouding en alg. zaken; hr. P. van der Vlies, onder-direkt., leraar scheikunde en insectenkunde (entomolo gie); G. Overdijkink, praktijkleraar, bijz. planten teelt (groot cultures); C. van Vooren, praktijk leraar en alg. plantenteelt; M. Meeuwse, Ieraar in scheikunde en natuurkunde, dierkunde; M. C. de Graaff, leraar in schei-natuurkunde en grond kennis; J. J. Rooyakkers, leraar in bouwkunde en landmeten-waterpassen; A. de Jong, leraar in taal- en wiskunde; H. ten Oever, leraar in bos bouw, tevens praktijkleraar. De vakken hygiëne en verbandleer werden ge geven door dr. Smalt en later door dr. Gompertz (thans inspecteur in den Haag?). Veeteelt kregen we van een dierenarts; naam helaas niet meer bekend. Concierge is de heer Moens, geassisteerd door een paar skola's. Eén ervan was belast met het rondbrengen van de rol (absentie) en heette eigenlijk Achmad, doch door ons genoemd Na poleon, vanwege zijn gedrongen postuur (maafa- toeh Maad). Tuinmandoer voor de koelies heette Etje Mardjoeki en de timmerman, die onze ge reedschappen repareerde was Mamang. Verder enige vaste mannelijke en vrouwelijke koelies. De heer Overdijkink schreef, dat hij op zijn reis naar Holland op Belawan door een javaanse oud-leerling, die werkzaam was bij het tabaks proefstation en lid was van de gemeenteraad te Medan en diens auto beschikbaar stelde, werd afgehaald. Is het juist, dat hij R. Noerngali heette, heer O.? G.L.D. In Carmichael (bij Sacramento), Cal., zette de Indische groep (ze kwamen van mijlen uit de om- trek) in een handomdraai een koempoelan op touw, waar het echt gezellig toeging. Rechts op de foto Wim Schoof, „anak Semarang", na een moeilijke begintijd self-made-ma n met een eigen „recap - bedrijf „and still going stronger". Naast hem Piet Kievenaar (met bril), een stevige zeventiger, totok „met een Indisch verleden", zijn halve leven nu al in Amerika. Daarnaast (met pijp) Max Wyttema, insurance-man, aan veel Indische vliegers in de wereldoorlog welbekend, een kerel met een breed en veelzijdig interessenterrein. Met Piet en Max maakte ik een daglange zwerftocht door de hele Sacramento-ValleyWe zullen later nog veel nuttig samenwerken. Links: Ook de huisvrouwen waren ruim ver tegenwoordigd. Ze maken het allemaal opperbest en zijn blij dat ze destijds de grote stap durfden te maken. In de emigratie speelt nog steeds de vrouw een belangrijke, zo niet de belangrijkste rol.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 11