A LA INDONESIA
door A. E. JOHANN
12
Dit dikke, mooie uitgegeven boek (378 pag.) - 24,70! - met de wat zondeHingetitelzondde
redactie van Tong Tong mij toe met verzoek om bespreking. Proberen! Op de binnenzijde van de- band
een kaart van Indonesië inbegrepen West Nieuw Guinea; in kleine letter onder t laatste: ..Njc^er-
landisch-Neuguinea" en dan, nog iets kleiner „Irian Barat", Verder een minuscuul kaartje van Neder
land, op gelijke schaal. Dit kennelijk ter adstructie van de herhaaldelijk in de tekst gebruikte kwali
ficatie: het kleine Holland. Men is dus dadelijk thuis.
„A la Indonesia neen, geen cocktail, geen diner,
evening dress, symphonie of koorzang. Gedoeld
wordt op Indonesisch socialisme, dus een soort
nationaal „socialisme", onder, achter, boven in
de pantjasila. Beide woorden in het boek maar
summier aangeduid.
Houdt men deze elementen van beleid en inspi
ratie in het oog dan luidt voor de lezer de conclu
sie, dat van beiden geen spaan is terecht gekomen.
Ze wordt bereikt na een uitvoerig onbarmhartig
exposé van rijk feiten-materiaal, dat antwoord
moet geven op de dikwijls door informanten van
J. gestelde vraag: What is wrong with Indonesia?
Johann, globetrotter, kenner van en vakkundig
duits schrijver over vreemde landen, ervaren snuf
felaar in andermans beheer, lijkt mij uitgezonden
door groepen duitse industriëlen, exporteurs, be
leggers, kortom: kapitalisten, om in Indonesia eens
grondig na te gaan welke kansen voor hen zijn
vrijgekomen, of liever, hier nog open staan. Hij heeft
sterke aanbevelingen meegekregen van de Indone
sische ambassade in Bonn („eregast maar die
blijken hem helaas menigmaal volstrekt waarde
loos te zijn. De schrijver is, meen ik, het Indone
sische volk en zijn regering volstrekt onbevooroor
deeld tegemoet getreden, met grote welwillendheid;
hij heeft zich ten dele goed voorbereid, hij tracht
objectief te zijn en te blijven tot zijn vertrek,
hij pleit voor synthese. Maar ook waarschuwt
hij fel en bewogen tegen de actuele rage om
hulp a fonds perdu aan onderontwikkelde ge
bieden, waarbij hij zonder pourparlers Indonesië
insluit. Hij verwerpt dus steun zonder ade
quate tegenprestaties, d.i. zonder grondige con
trole op gebruik van van buiten gekregen geld,
zonder redelijke rentabiliteitsbasis der te brengen
objecten.
Het is eigenlijk een merkwaardig, openhartig, bru-
taal-duidelijk boek, waarvan zijn opdrachtgevers
meer nut zullen hebben dan de Bonnse promo
toren voldoening. Het is ook wel een eerlijk boek,
al is hij tegenover „het kleine Holland" ik vond
door gebrek aan helder inzicht en gedegen kennis
om hetgeen daar aan groots werd verricht (de
manke voorbereiding der reis) lang niet altijd
behoorlijk. Het herhaaldelijk spreken over „drie
eeuwen Nederlandse koloniale heerschappij" is
historisch oneerlijk. De passage (blz. 86) waar hij
G. G. de Jonge (1931-'36) in 1936 laat zeggen:
„Wij hebben in Indonesië 300 jaar lang met de
zweep en de stok geregeerd en wij zullen het de
volgende 300 jaar lang ook doen", is kwaadaar
dige laster. Dit mag de auteur van iemand, die
ruim vier jaar (dus bijna diens gehele landvoogdij)
dagelijks de Gouverneur Generaal in woord en
geschrift had te volgen (en over een goed oor en
best geheugen beschikte) wel aannemen. Wat deze
bestuurder wèl eens heeft gezegd en dan niet eens
coram publico is, dat hij door de kroon niet was
uitgezonden om Ned. Indië onafhankelijkheid te
bezorgen. Dus juist wat Churchill zeide: „hij was
niet geroepen „to liquidate the British Empire
Was een andere taakopvatting oirbaar geweest?
Wat uit de daden van elke Indische Regering der
laatste vijf decennia blijkt is, dat deze alle waren
gericht op toenemende zelfstandigheid van het
Land, geleid door autochtone organen, op snelle
invoering van „indianisatie", autonomie en zelf
bestuur. Maar daarvoor heeft Johann geen oog
open gehad. Wat hij op blz. 87 zegt over het volko
men wan-succes van de zg. politiële acties ('47-'49)
is boosaardig en vals: één tegen allen in vier we
relddelen via de microfoon van Soekarno geroepen
en bewerkt, dat was de situatie, die vruchtvorming
van het doorslaand succes van Spoor belette.
En zo is er veel meer.
Er is geen aanleiding om de objectiviteit van Jo
hann ten opzichte van Nederland te loven, inte
gendeel.
Maar daarvan hebben wij ook vroeger bij Duitsers,
ondanks onze open deur, niet veel gemerkt. Be
hoeven natuurlijk niet te spreken over de Hitier
periode waarin een poging tot een kort nat. soc.
samenspel mislukt was. Maar vóórdien hebben wij
heel wat frikkerige kritiek te slikken gekregen,
zelden oprechte waardering. Vanuit hoge regionen:
ik denk aan de bekwame financier en econoom, de
voorzitter van het Straits en Sunda Syndicaat Emil
Helfrich, die jarenlang als een eminence grise ach
ter de toenmalige president-directeur van de Ja-
vase Bank 't beleid hielp richten (W.O.I.), welk
plaatsje in de Indische zon het duitse belang geen
windeitjes legde. De auteur van het boek heeft
hem, als ik goed zie, vóór z'n vertrek geraad
pleegd (blz. 120). Johann noemt H. niet maar
wie geen vreemdeling is in Jeruzalem proeft hem
direct.
Deze „anerkantte Altmeister der deutschen Indo-
nesienkenner" is blijkbaar nu wel verontrust over
de ontwikkeling, waaronder ook zijn ondernemin
gen zichtbaar lijden. (De schrijver vertelt hoe al
leen onder zeer sterk militair geleide en na veel
veiligheidmaatregelen het mogelijk was in 1960
een plechtigheid in West Java te organiseren op een
onderneming van het S.S.S. bij het door Duitsers
opgericht gedenkteken voor in W.O.I. gevallen
bemanningsleden van de kruiser „Emden en
anderen. Dit monument hadden de nieuwe heer
sers laten staan. Die voor Coen, van Heutz, Mi-
chielsen e.a. moesten verbrijzeld). Aan die ont
wikkeling heeft zelfs de tovenaar Schacht, die
kennelijk op H's aanbeveling Indonesië in 1950
ging raden, geen betere richting kon geven: al
leen diens raad om de pensioenen voor Neder
landers maar niet langer ten laste van de Indo
nesische Staatskas te betalen heeft het 3000-eilan-
Over het nieuwe Indonesië wordt gaarne
geschreven door touristen, geleerden, avon
turiers en profeten uit alle landen der
wereld. Meestal met oprechte bedoelingen.
We hebben al ettelijke verhandelingen en
boeken van zulke beschouwers onder ogen
gehad, van Goedhart af tot Johann toe en
ons meestal verbaasd over de bereidheid om
„3 eeuwen koloniale onderdrukking aan
sprakelijk te stellen voor veel verkeerds dat
men vond. Alsof niet nog steeds en nog
vele decennia later) de levende monumen
ten overeind staan van onmeetbaar nuttig,
ontwikkelend en benevolent werk wegen,
bruggen, laboratoria, hospitalen, scholen,
ondernemingen, enz. enz. enz.). Men con
stateert soms ook gebreken en fouten bij het
Indonesische volk soms juist, soms onjuist)
en men komt met allerlei plannetjes. Of
alleen maar sombere profetieën. Naar de
mening van de Indischman die zijn beste
krachten, ja zijn hele leven aan zijn .tweede
vaderland" gewijd heeft, vraagt niemand
meer. Wat wij zelden vinden is: kennis en
respectering van zeden en gewoonten, gees
telijke verknochtheid, respect voor dat won
derlijke bruine volk, dat men opvoeden",
..opheffen" wil naar Duitse, Franse, Ameri
kaanse, Nederlandse trant, niet naar Indo
nesische. Wij missen altijd ook diepe gene
genheid (om niet van liefde te spreken)
ondanks zoveel „ondankbaarheid"
Bijgaande boekbespreking moet men eigen
lijk meer zien als Indisch oordeel over het
oordeel van anderen over Indonesië. Het is
een eerlijk en een uiterst deskundig oordeel,
nochtans warm en menselijk uitgesproken.
Tong-Tong zal zulke stemmen altijd een
ruime plaats geven, want eens zal men er
naar móeten luisteren.
denrijk snel en gretig gevolgd. Tovenarij a la het
derde rijk. Maar overigens doen wat Schacht voor
sloeg: ho maar!
Een citaat uit het antwoord van H. op Johanns
vraag naar de vermoedelijke verdere ontwikkeling
moge men mij veroorloven (vertaald),
„de bovenliggende groep zal tegenover het buiten
land Indonesische Staat spelen, zal in de UNO
ageren, recepties geven, ambassadeurs uitzenden
en toelaten, credieten verlangen en krijgen en het
gevelwerk van een verdwenen staat verder uit
bouwen. Achter deze facade echter zal het be
staan van het volk op de vóór-koloniale stand te
rugvallen, het zal in kleine en steeds kleinere ge
meenschappen zijn eigen bescheiden gang gaan en
ten slotte, als men uit een verbijsterd nationalis
me en uit vreemdelingenhaat de laatste Europea
nen, zelfs missionarissen uit het land heeft ge
drongen men behoeft slechts geen inreis-visa
meer aan de reserves uit Europa en Amerika
te verlenen zoals nu reeds ijverig wordt gepro
beerd ja, ik zie misschien voor die verafgelegen,
vanuit Djakarta helemaal niet te besturen eilanden
tijden van nieuwe barbarij schemeren" (blz. 120/
121).
Voorspellingen zijn doorgaans nog wel te formu
leren, maar zelden is de uitkomst „gelijk ik U ge
zegd heb". Johann c.s. zullen dit ervaren. Er zijn
al veel profeten en chirurgen bij Indonesies ziek
bed geweest. Resultaat? Al die adviezen: het gaat
zó niet, het moet zus, het moet zó (en ook J. heeft
er een handje van deze colleges te geven), worden,
als men in Djakarta daarvoor tijd heeft (maar bij
een ong. 34-urige werkweek op de bureaux, die J.
ons voorrekent, is tijd zo kostbaar!) gelezen en
aangehoord, in het gunstigst geval in kort dis
puut betrokken en met de onuitgesproken afscheids
groet: „laat dat nu maar aan ons over!" afgedaan.
„Drie eeuwen verstikkende onderdrukking hebben
'eindelijk" (om in J.'s stijl te schrijven) de vrijheid
tot het uitbannen van de blanke duivel met z n
eeuwige betweterij, dwang, bedilzucht en hovaar
dij naar Roorda van Eijsinga s poëtisch recept
tot brandend leven gewekt. En ze heeft gewonnen.
Maar hoe?
Moet er eerst nog meer bolsjewistische lava over
het land spoelen alvorens een Z.O.-Aziatisch Mes
sias opstaat, die de tollenaars uit de tempel ran
selt, de ijver herinstalleert, de liefde, kracht en
wijsheid doet triumpheren, de lieden van goede
wille naar boven stuwt, kortom, de gepropageer
de pantsjasila de heerschappij toevertrouwt?
Een vraag aan de toekomst.
Het is na de uitweiding over J.'s requisitoir tegen
de huidige Ind. machthebbers, (de misslagen in
zijn ogen der Hollanders), het misgewas in de
Indonesische tuin, nodig nog even de aandacht te
vragen voor enkele positieve kanten van s auteurs
betoog.
Onmiskenbaar eerlijk is zijn sympathie voor
land en het vrijgemaakte volk, zijn ernstig pogen
om te verstaan wat nog in de ouderen leeft en wat
de jongeren willen. Prachtig zijn de natuurschilde
ringen, duidelijk is de wil om te prijzen, wat prij
zenswaardig is; er is nog genoeg. Zijn gesprekken
met de Vorstenlandse loerah (lura, schrijft J), even
als de vertogen van min of meer prominente bege
leiders, bestuurders en beheerders, schijnen niet
authentiek. Toch getuigen zij, al berusten zij op J.'s
fantasie, van fijne intuïtie. Zijn verhalen over er
varingen in Atjeh en Bali zijn boeiend, het op
stel over Ambon lijkt geborneerd. Bijzonder sympa
thiek is dat over Flores en het werk van de paters
van Steijl. Hij gebruikt officiële recente statistie
ken, tekent de opgeblazen bureaucratie als een
zeer infectueuze polyp (kluifje voor Parkinson!)
maar doet dit alles op duidelijke niet kwetsende
manier.
Hij ervaart, dat ook de Duitsers in Indonesië het
niet gemakkelijk hebben en valt bitter uit tegen
de houding van de Duitse Ambassade: (ver
taal) „Hoe dikwijls heb ik niet gezworen het thuis
in Duitsland luide en duidelijk te zeggen: zoals
de ambtelijke Indonesiërs de gemiddelde Duitser
behandelen, precies zó en niet anders behoren wij
de gemiddelde Duitser te behandelen (met corrup
tie, met walgelijke stapels formulieren, met einde
loos, soms 20 maal antichambreren om één hand
tekening? met diefstal...? G.).
Daarbij mag men niet op de meestal gekleurde
ook ondeskundige berichten van onze diploma
tieke vertegenwoordigers in Djakarta afgaan. Die
leven in droomvilla's in de beste wijken, zoals ze
zoals ze thuis nooit te bewonen zullen krijgen.
Die hollen van de ene naar de andere „par-
Lees verder volgende pag.)