OPEN BRIEF AAN
TJALIE ROBINSON
6
Beste Tjalie,
Het is na lange aarzeling, dat ik er eindelijk toe
overga me op deze wijze in „Tong-Tong tot je te
richten. Reeds geruime tijd ben ik namelijk van
oordeel, dat de toon en de teneur van je artikelen
zeker niet de meest gelukkige zijn om te bereiken
wat je voor de geest staat, maar vooralsnog heb
ik mij ervan onthouden daarvan in het openbaar
blijk te geven. Na lezing van je tot nog toe ver
schenen Amerikaanse reisbrieven voel ik me echter
gedrongen mijn bezwaren kenbaar te maken tegen
de naar mijn smaak bijzonder eenzijdige en niet
zelden bepaald misleidende voorlichting die je je
lezers daarin over Amerika geeft. En los daarvan
moet ik je eerlijk zeggen, dat de weinig minder dan
denigrerende toon waarop je daarin steeds de in
jouw ogen zo inferieure Nederlandse toestanden
vergelijkt met de daarmee analoge in je Ameri
kaanse heilstaat, mij als waarlijk niet overdreven
chauvinistisch ingestelde Nederlander op de duur
toch enigermate tegen de borst gaat stuiten. Het is
natuurlijk je goede recht over Nederland te schrij
ven zoals je wilt (hier in Nederland althans, mag
dat in Amerika ook, zonder van „on-Amerikaanse
activiteiten" te worden beticht?), maar het mijne
me daar dan niet zonder meer achter te hoeven
plaatsenOok geloof ik, dat je langzamerhand
aardig op weg bent met betrekking tot de
verhouding Totok-Indo (een onderscheid dat
je immers zelf altijd zo nadrukkelijk stelt) een
rassendiscriminatie-in-omgekeerde-zin in het leven
te roepen (met dien verstande, dat die in niet-om-
gekeerde zin hier in Holland toch weinig meer dan
een fictie zal blijken te zijn): de Hollander ik
chargeer nu wat, maar eigenlijk niet eens zo veel
een soort lamlendige, door overmatige sociale ver
wennerij verwekelijkte kachelzitter met hoegenaamd
geen eigen initiatief en ondernemingszin, waartegen
over dan de "Indische jongen" paraisseert als de
over de zeven zeeën uitzwalkende, aan het muffe
Hollandse binnenkamertje ontgroeide wereldverove
raar, die voor het aan Dreessteun verslaafde be
krompen Nederland met zijn huisbakken bevolking
van krentenwegcnde kruideniers nauwelijks meer
dan een medelijdend glimlachje over kan hebben.
Voorzover hij dan zijn verre horizonnen omspan
nende, onder de tropenzon je weet wel, die „sterke
zon" van Zentgraaff, in wier licht verwordings
verschijnselen niet goed gedijen"gescherpte jagers-
blik nog wel eens op dat druilerige, zijn activiteiten
remmende landje aan de Noordzee laat rusten.
Pockoel teroes!
Nee, dan Amerika, waar, zoals je in Tong-Tong"
van 15 maart jl. op pag. 10 opmerkt: een „pillen
draaier" in een chemische fabriek een inkomen van
400. - per maand heeft, „dus ik citeer je zelf
omgerekend in Nederlands geld 1600,-—, onge
veer gelijk met een kandjeng besar in Aerdenhout
of Hilversum. Maar hij is „pillendraaier" sadja,
handarbeider. Wat moet je in Holland niet zijn
voor een inkomen van 1600,Inderdaad wel
iets meer dan „pillendraaier"maar het opgeroepen
idyllische tafreel wordt wel ietwat ontnuchterend
doorkruist door het door jou gemakshalve maar niet
verdisconteerde kleine detail van koersverschillen
en wezenlijke koopkracht van de dollar, waardoor
die „pillendraaier" in Amerika op geen stukken na
zoveel kan doen met 400. - als de „kandjeng
besar" in Aerdenhout met f 1600,En dit dan
nog maar alleen wat ik als financiële analfabeet
aan niet kloppends in je redenering ontdek. Vind je
een dergelijke voorlichting, waarvan het toch be
paald niet ondenkbaar mag heten dat sommige van
je lezers erdoor tot vergaande besluiten worden
gestimuleerd, eigenlijk niet ietwat misleidend?
En dat is dan nog maar één punt waarin Nederland
vergeleken bij die transatlantische droomwereld zo
jammerlijk te kort moet schieten. Je laat hoege
naamd niets na om bij iedere jouw in Amerika
deelachtig geworden verrukking een analoge Ne
derlandse situatie als zwart-fluwelen achterdoek te
laten fungeren, waartegen de Amerikaanse paradijs
toestanden dan des te vcrblindcnder moeten uitko
men. Nederland, dat in veel opzichten zo achterlijk
gebleven landje, waar voor de Indischman zijn „ge
mengde afkomst" nog steeds een bron van onbe
hagen vormt; waar men er op uit is van elke Indo
zo snel mogelijk een volmaakte Hollander te wil
len maken; waar nog steeds het „wanbegrip" van
Totok en Indo bestaat, het wegvallen waarvan
elke Indo als een bevrijding zou voelen, evenals
dat het geval zou zijn met het gccommandeer door
partijpolitiek, het gecommandeer door kleinburger-
lijke bekrompenheid, door religieuze engheid (ik
citeer hier uit je eigen stuk in Tong-Tongvan
30 maart jl. pag. 3).
Ben je voor deze ras- en vooral!) standsvooroor
delen en de daarmee nog wel eens gepaard gaande
vlotte commandotoon wel eens te rade gegaan bij
het door jou zo verheerlijkte en waarvoor ook ik,
zij het misschien op iets andere gronden dan jij,
nog altijd een grote vertedering gevoel) voor
oorlogse Indië? Het groepje van hen, die ook daar
met goede wil bezield waren, niet te na gesproken.
Du Perrons Indies Memorandum" en Walraven s
brieven (alleen de laatste is maar een Totok, hoor)
zouden je daarover misschien niet oncurieuze ont
hullingen kunnen doen. Maar, om hier dan slechts
bij Amerika te blijven: las je wel eens van Ameri
kaanse partijpolitiek, van Amerikaans sectarisme,
van Little Rock en de „bron van onbehagen" die
dat voor bepaalde bevolkingsgroepen vormt? Ik
betwijfel het, gezien je verzuchting („Tong-Tong"
30 maart jl. pag. 6): „Waanzinnig is ook de in
Europa op een hypocritische wijze opgeschroefde
veroordeling van de Amerikaanse negro-beater. Het
probleem is in feite een heel klein zij-aspect van de
maatschappij en grotendeels in rustige oplossing. In
Holland praat men over het algemeen net zo dom
over Amerika als over Indië." Nu, dat mag dan
misschien zo zijn, maar over die „rustige oplossing"
van dat „heel kleine zij-aspect van de Amerikaanse
maatschappij" was je overigens ook in de zuide
lijke staten om dat te kunnen beoordelen?ben ik
in ieder geval zo vrij mijn eigen mening te hebben.
Zoals, vrees ik, ettelijke miljoenen Amerikaanse
negers met mij. En ondanks zijn domheid heeft dit
landje in ieder geval dan kans gezien eeuwenlang
het Europese asiel bij uitstek te vormen voor gene
raties van van huis en haard verdrevenen uit dan
toch blijkbaar nog net iets bekrompener andere
landen: heeft het tof aan de inval der Hunnen in
'40 in zijn hoofdstad een ruim 10 van zijn be
volking omvattende Joodse samenleving geherbergd
die daar in volslagen vrijheid volgens eigen zeden
en gebruiken gedurende enige eeuwen heeft kun
nen leven: hebben in de laatste oorlog talloze
Nederlanders hun leven gelaten juist voor dat hoge
principe van menselijke barmhartigheid jegens op
misdadige wijze om hun ras vervolgde landgenoten:
hebben tienduizenden Nederlanders „gemengde"
huwelijken gesloten, zonder dat daar één zinnig
mens ook maar iets bijzonders in heeft kunnen zien:
hebben generaties van Indische Nederlanders, on
danks de „bron van onbehagen" van hun ge
mengde afkomst" en de blijkbaar zo drukkende
assimilatiedwang van hun Totok-omgeving, in volle
tevredenheid in dit land kunnen wonen enz. enz.
Het is om al deze redenen, Tjalie, dat ik de laatste
tijd dc toon van je stukken in „Tong-Tong" zozeer
betreur. Betreur, omdat je er op de duur oude vrien
den mee van jezelf en van de door jou voorgestane
idealen vervreemdt (zie bijv. het stuk en gedicht
van A. P. Hoek in „Maatstaf" van febr. jl. pag.
730 en 731, een ontboezeming die typerend is voor
de geprikkeldheid die je ook bij jouw au fond wel-
gezinden opwekten omdat je je tegenstanders
daarmee zo n welkome overvloed aan moeilijk weer
legbare argumenten verschaft om je eigen theo
rieën te ontzenuwen.
Zelf ben ik als Totok-met-een-Indische-jeugd en een
door studierichting sterk op Indië gerichte belang
stelling aanvankelijk je initiatieven in Tong-Tong
en in de gelijknamige Kunstkring met volle sym
pathie en bereidheid tot steun en medewerking tege
moet getreden. Ik zou dat nog willen doen, maar de
tendens die geleidelijk aan uit je artikelen is gaan
spreken, maakt me dat nu verder eigenlijk niet goed
meer mogelijk en ik zou je, zéér tot mijn spijt ove
rigens dan ook willen verzoeken, deze brief een
plaatsje in je blad te geven. Geassocieerd als mijn
naam nu eenmaal min of meer aan „Tong-Tong"
is geraakt èn als incidenteel medewerker, én als
bestuurslid van de Kunstkring, èn als iemand die
dc door jou nagestreefde idealen nogal eens in de
pers heeft uitgedragen)moet ik mij daar nu,
helaas!, van distanciëren. Hoezeer me dit persoon
lijk ook spijt, mede in het kader van onze persoon
lijke relatie.
Hopelijk ontlokt deze brief een discussie, die zou
kunnen leiden tot verhelderd inzicht in de werkelijke
betekenis van het 'Indische vraagstuk' hier te lande.
Want is het niet nodig, dat aan het signaleren van
vermeende of werkelijke tegenstellingen een eind
wordt gemaakt en nu eindelijk eens constructief
wordt gestreefd naar integratie iets anders dan
assimilatie en samenwerking? We zouden op die
wijze misschien tot die 'rustige oplossing' kunnen
geraken, die je elders zozeer bewondert.
Met dank voor de plaatsing en, als steeds, met de
beste groeten,
;'e
W. A. BRAASEM
Het is uiteraard niet mogelijk deze lange en com
pacte brief op de voet te volgen en er een even
lange discussie van te maken. Dat zal ook zeker
de bedoeling niet zijn van Braasem, die als be
stuurslid van de Indische Kulturele Kring Tong-
Tong, regelmatig medewerker van dit blad en als
geïnteresseerd en kundig journalist in „Indische
(culturele) zaken" duidelijk genoeg zijn standpunt
bepaalt t.a.v. zijn gebondenheid aan de Indische
groep.
Om die reden krijgt hij hier het volle pond. Zijn
mening wordt immers door vele duizenden Ne
derlanders uit Indië gedeeld. Edoch: het gaat er
niet om één bepaalde mening in de Indische groep
in Tong Tong te propageren of althans tot enige
stem van Tong-Tong te maken. Het gaat erom
alle in de Indische groep bestaande meningen een
vrije uiting te geven in dit blad. Net zoals in elk
Nederlands blad élke „zuilenstem" gehoord wordt
ook de onredelijke, ook de bekrompen, ook de
eigenwijze, ook de zelfingenomene. Het is een
„goed recht" in Nederland van elke groep en elke
groepsstem om in zijn volle hoedanigheid te be
staan. Dit lijkt mij gezond. En één van de beste
wapens tegen hypocrisie en gladde vormloosheid.
Braasem zal zich om dezelfde reden hoogstwaar
schijnlijk ook ergeren aan té toegespitste katholie
ke, gereformeerde, socialistische, conservatieve,
communistische, enz. enz. krantenmensen. Ik
weet niet of hij daartegen óók van leer trekt of
zich ervan distancieert.
Het merkwaardige is nochtans dat de meeste cri-
tiek op Tong Tong een eenzijdige en koloniaal
aandoende critiek is. Tjalie neemt nergens een blad
voor de mond. En de herhaalde malen dat hij fou
ten en gebreken in de Indische groep scherp atta
queert (niet om ruzie te maken, maar om wakker
te maken) staat de brave, liberale criticus glim
lachend toe te kijken en zegt: „Ziezo, dat hebben
die Indische mensen weer te pakken!" Maar nau
welijks neemt Tjalie (nu vanuit het standpunt van
het „slachtoffer" de „liberale" toeschouwer op
de korrel, of deze schreeuwt ach en wee. En komt
met zulke opmerkingen als „Anti-Nederlands",
„discriminatie", „gevaarlijke afscheiding", enz.,
enz.
Laat ons nuchter zijn: elke groep bestaat in elke
maatschappij met zijn fouten en gebreken. En met
zijn verméénde fouten en gebreken. En in elke
maatschappij bestaan vooroordelen en discrimine
rende opvattingen t.a.v. kleinere groepen. In Ne
derland ook. Er is ontegenzeggelijk in Nederland
aanwezig een vaak kleinerende, vaak botweg ne
gerende, vaak discriminerende houding t.a.v. alles
wat uit het oude „koloniale" Indië komt. Het is
dus logisch dat dit verzet soms te scherpe vormen
aanneemt. Dat is volkomen natuurlijk. Een „anti-
Nederlands" verzet van Multatuli staat na hon
derd jaren, nog steeds bovenaan de literaire rang
lijst. En zeker staat Tong-Tong op geen stukken
na op dat peil (dat verbeeldt de lezerskring van
dit blad zich ook niet), maar in al zijn tekortko
mingen is deze „overdreven Indische stem" een
bestaande stem, een menselijke stem en een eer
lijke stem. Zij duldt geen onderdrukking.
Ik weet dat Braasem mij eigenlijk alleen wil waar
schuwen door te zeggen: „Man, pas op dat je niet
een hoop mensen tegen je in het harnas jaagt!"
Wel, Wim, ik lust het. Het enige middel om een
nieuwe en gezondere kijk te krijgen op de Indisch
man (en dan te profiteren van zijn kundigheden
en zijn ruime mogelijkheden) is een groter bewust
heid van zijn aanwezigheid. En als dit gebeuren
moet door op tenen te gaan staan, wel, hier ge
beurt het. Mijn „pardon" heeft u altijd. Maar het
ontsiert de Nederlandse vrije geest als hij van de
Indischman verwacht, dat deze alleen maar keurig
gemanierd en zwijgend terzijde staat, terwijl hij
zichzelf in alle toonaarden en gedragingen te buiten
mag gaan aan grofheden of misprijzingen. Het ont
siert de Indische Nederlander als hij dat allemaal
maar goedmoedig slikt.
Telkens weer komen t.a.v. onze groep zulke op
merkingen om de hoek kijken als „Zentgraaffi-
aans", „klewangwettend", „koloniaal", „minder
waardigheidsgevoel", enz. enz. Ik heb op mijn
woord nog geen één Nederlands blad gezien dat
(Lees verder volgende pag.)