KONINGINNEDAG RADIO BOLLAND SPOKEN 7 „Tropenjaren tellen dubbel" wordt er wel gezegd. Maar als bij bepaalde gebeurtenissen zwermen van herinneringen als larongs door je denken be ginnen te ruisen, ervaar je het als een krenterig understatement. Dubbel? Man, driedubbel en ada-ada sadja. Naast oudjaarsavond (uit de tijd van rèntèngans, tjabeh-rawit, doer-tor en japanse lakbommen wel te verstaan) is het dan speciaal Koninginnedag die bij mij dit magisch gebeuren bewerkstelligt en mij daarbij vervult met een feestelijk gevoel van ver wachting, een bereidheid om te geven en mee te doen, een onderdeeltje te zijn van een eenheid. Zo in de loop der jaren zijn er wel remmingen bij gekomen, mèmang, je doet niet overal meer aan mee, maar als ik op die dag de kleuters weer zie feesten Vervolg van pag. 6 ook maar in één artikel hier tegenop komt, de Indischman verdedigt. Er is voor ons, Indische mensen, doorlopend aanwezig een soort „be-vade- rende", schouderkloppende, betweterige, kleineren de houding. Dat heeft Nederland (o.a. op de Hoge Veluwe) Indonesië gekost. Dat zou Neder land op den duur ook de nuttige diensten van de Indische groep kunnen kosten. Veel critiek op Tong-Tong is onbillijk. Al het goe de in dit blad wordt vanzelfsprekend aangenomen. Daar wordt verder niet over gepraat. Maar men staat klaar met de vliegenmepper om elk onpret tig woord, elke onbegrepen uiting, direct gevoelig af te straffen. Het is de critiek van de Hollandse kachelzittende burgerjuffrouw, die elke opinie be gint met: „Het is een best mens, maar En hou je dan aan je stoel vast, want dan blijft er geen stuk meer heel. Geen behoorlijk mens hoeft dat te accepteren. En die burgerjuffrouw moet toch ook wel eens te horen krijgen dat er aan haar opinies ook het e.e.a. schort. Omdat haar mentaliteit er gens zwak is en bang. „O Gottegottegot, wat gaan die Indische mense nou weer doen!" Er is in de Nederlandse houding tegenover de In- dischgast vaak een overdreven, zelf-ophemelende reclame-cachet dat onwaar, hypocritisch en vals aandoet. Wij zijn zulke gastvrije, nobele mensen, die zóveel goeds gedaan hebben. Heeft het Neder landse volk nooit kwaad gedaan? En heeft de Indische groep van dit kwade niet af en toe een muilpeer mee gekregen. En is het dus niet logisch dat tegen deze muilpeer af en toe verzet opkomt? Betekent het gastschap (is het eigenlijk geen schande dat wij hier vaak als gasten beschouwd worden7) serviele gehoorzaamheid? Tong-Tong wordt inderdaad met gemengde ge voelens gelezen. En als ik zo mijn kartotheek door kijk, heb ik reden om trots te zijn op mijn le zerskring. Het zijn mensen die een tikje, een uit schieter, zelfs een minder aangenaam cachet, kun nen velen. Maar die ook drommels goed zien, dat in dit blad een groot aantal gezonde meningen leven, die het algemeen welzijn ten goede kunnen (en zullen) komen. Tong-Tong is de som van de Indischman, die leeft in Holland. Met het volle scala van zijn menselijke eigenschappen. Dus ook kwade en schijnbaar kwade. Veel van wat in Tong-Tong geschreven wordt, is „pedes", maar zal zijn goede vruchten afwerpen. Wees niet kwaaddenkend, niet bezorgd. Er is nooit één In dischman staatsgevaarlijk geweest. Hij is het nog steeds niet. En Tong-Tong zal het tegendeel bewij zen. T]AL1E ROBINSON I Advertentie) Stationsweg 143 - Tel. 11.50.86 - DEN HAAG Het adres voor de nieuwste gramofoonpl. Cowboy-, Krontjong- en Luxemburg Toppers Speciale aanbieding in draagbare transistorradio s Tevens hét adres voor RADIO en TELEVISIE Voor ons allen die in Indië zijn opgegroeid was Holland een soort droomland, waar de mailboten vandaan kwamen met brieven en pakjes en blik jes van Tieleman en Dros voor 's Zondags. Daar hadden ze het wonder van sneeuw en ijs, en rode wangen, omdat het er zo lekker en gezond koud was (toeloeng pertjaja!). In dat land nu woonde ook het sprookjesgezin van de Koningin, de Prins en het Prinsesje. En op de verjaardag van de Koningin gingen ze uit rijden met de gouden koets en dan vierden alle mensen feest en wij vanzelf ook, omdat we Hollanders waren. Een van de eerste herinneringen die uit de scheme ring van het verleden oplichten is, dat wij op die feestdag werden opgetuigd in helderwitte matro zenpakjes, met bijbehorende matelot (en linten) en, als een feestelijke klaroenstoot, een brede oran jesjerp over de schouder, eindigend in een flam boyante strik op de heup. Zo uitgerust mochten wij dan 's middags een rijtoer maken in een ebro, of, als de pecuniaire middelen zulks veroorloofden, zelfs in een „mylord". In de prille schooldagen werd deze vreugde nog eens onderstreept door het collectief beleven daar van. Allemaal met oranje sjerpen en ceintuurs en haarlinten en vlaggetjes, het bedwelmende geroe zemoes van de kindermassa's op het erf van de re sident of de Gouverneur, waar de aubade werd gebracht, waar de „meneren en jufs" (bedarend en bezwerend) bovenuit staken, de dikke haag van nontonners op de wegmachtig! Incidenten bleven niet altijd uit. Ik herinner me dat een Ambonnees vriendje in een recalcitrante opwelling wilde beweren „dat de koning van Duits land veel sterker was dan de Koningin, laat staan de koning van Amerika". Witheet! Een kloppartij kon nog worden voorkomen doordat de juffrouw Jopie Pattiwaèl vermocht te brengen tot de ver klaring, dat de Koningin daarentegen mooier was en aanzienlijk mooier ook nog. Gevoegd bij de overweging dat mannen nou eenmaal altijd ster ker zijn dan vrouwen, kon een dragelijk evenwicht worden hersteld en even later barstten we schou der aan schouder uit in een krachtig „weest ge groet met jubeltóóóóónen In later jaren vormde de grote parade op het Wa- terlooplein het evenement van de dag. Om vier uur in de ochtend gingen we dan de troepen tegemoet van het garnizoen Meester-Cornelis. In de doodse stilte van de nanacht kon je ze al op kilometers afstand horen aankomen en het boemsti-boemsti- boems van de regimentsmuziek deed ons overko ken van nationaal gevoel en vreugdevolle anticipa tie. En daar waren ze danEerst de tam- boer-maitre met acht rotten tamboers en hoorn blazers, dan de muziek, daarachter de vaandel- wacht en twee officieren te paard, met sierlijk in donkerblauw groot-tenue, met oranjerode uit monstering, witte scheerkwastjes op de kepi. Voor het tramstation op Kramat werd even halt gehouden om de troepen gelegenheid te geven de laatste hand te leggen aan hun uitrusting, het com mando „Geeeeeftacht!" verstarde met een klap de lange, donkere, soepele slang en het to verwoord „Veurwaaeerts èèèrrs!" rukte het geheel in beweging, onder de ritmische davering van zestien zeer vakkundig geroerde trommen. In de bocht van Kramat naar Parapattan ging „prieieiet" het fluitje van de kapelmeester, gevolgd door een „tjèr-tjèr-tjèr" van de bekkens en een paar maten verder zette de muziek in. Adoe-adoéh, enaknjaa! Waren de Jannencompiën afgeleverd op het Water- looplein dan ging het ventre a terre terug om de inheemse troepen te halen, die oprukten onder hun eigen orkest, dat met genoegelijk boemelende Bij het lezen van het spookverhaal van Si Klaas schiet me een belevenis te binnen van heel lang geleden, waarin de gevreesde pontianak een rol moet hebben gespeeld. Ik diende toen te Tapak- toean een plaats aan de westkust op Atjeh. Ons huis lag dicht bij de „benteng" (kazerne) en bij de barak van de gewapende politie. Op een avond keerden m'n vrouw en ik van een visite naar huis. Het was aardedonker. Toen we op ons erf waren en op het punt stonden de voor galerij te betreden streek plotseling op enige me ters van ons af een grote witte vogel neer. Ze keek in onze richting en bewoog haar snavel snel op en neer. We bleven van schrik stokstijf staan en staar den gefascineerd naar het dier. Even geruisloos als het uit de duisternis te voorschijn was gekomen, verdween het. Kort daarop hoorden wij uit het bosje achter ons huis de huiveringwekkende vrou- wenlach, die alleen van een pontianak afkomstig kon zijn. Alhoewel nog nooit oog in oog te heb ben gestaan met zo'n spook, had ik toch in mijn jeugd en op latere leeftijd er zoveel van ge hoord om dit geluid dadelijk te onderkennen. Mijn vrouw werd angstig en wat mij betreft moet ik eerlijk bekennen, dat mijn nekharen overeind gingen. We gingen maar gauw naar binnen doch begrijpe lijk konden we die nacht moeilijk de slaap vatten. De volgende morgen vertelde mijn vrouw het ge beurde aan de kokki. De goede ziel zei: Geloof me, mevrouw, het was vast en zeker een pontia nak. Kort geleden is in de barak de vrouw van een pradjoerit in het kraambed overleden. Enkele nachten later werd ik wakker van een vreemd gezang in de djeroekboom achter het ven ster van onze slaapkamer, het leek net of een vrouw een wiegeliedje zong. Ik stapte voorzichtig uit bed en sloop op mijn tenen naar de deur. Mijn bedoeling was de boom te belichten om te ont dekken wat voor geheimzinnigs zich daarin af speelde. Maar het hoefde niet! Mijn vrouw, ook wakker geschrokken, vloog het bed uit en greep de deur knop vast om me er van te weerhouden naar buiten te gaan. Door het gerucht verstomde het gezang maar weldra hoorden we van dezelfde plek als een paar nachten tevoren de snerpende min of meer honende lach. Merkwaardig genoeg werden we nadien nooit meer geplaagd. We woonden nog een paar jaar in hetzelfde huis alvorens we ons boeltje konden pakken wegens overplaatsing naar de Krokodillen stad. A.J.CH. volkswijsjes en oude strijdliederen de mars bege leidde. Een speciale attractie bij deze troepen werd gevormd door folkloristische gevechtsgroepen, die ook tijdens de mars onvermoeibaar woeste krijgs dansen ten beste gaven en schijngevechten lever den. Ah, dat is allemaal mooi om aan terug te denken. En zo kun je nog wel bladzijden lang doorgaan. De teleurstelling over de lauwe koninginnefeesten in het Holland van geen-man-en-geen-cent", ko ninginnedag in de japanse krijgsgevangenkampen, koninginnedag na de bevrijding, na het zelfstandig worden van Indonesië, toen we daar als „vreemde ling blevenJe werd wat ouder en bezadigder, je holde niet meer met de muziek mee, deed het wat stijlvoller met een „oranjebal" en avondkle ding in de soos (na een meer of minder solide voor bereiding op de receptie bij de „Commissaris") maar bij dat alles nog altijd, net als Kaat Mossel, helemaal oranje van binnen. En daarom, als ik die kinderen op Koninginnedag langs de straat zie gaan met sjerpen en strikken, in groot tenue, en ik hoor in de verte weer het boemsti-boemsti-boems van marsmuziek, dan zie ik ook weer de ritmisch bewegende stroom van witte scheerkwastjes op de Oude Hospitaalweg en de guirlandes van sinjo's en katjongs in de zware asembomen langs het Wa- terlooplein, de strakke donkerblauwe kolonnes op het veld en de compacte witte haag van toeschou wers, waar een delemen, met een dikke gedesinte resseerde baba achterin, met eindeloos geduld en geningnong zich een weg doorheen neust. En over dat alles heen, zón, véél zon. BV.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 7