Oorzaken van vooroordeel tegen emigratie „Ma" Diemei 9 Er zijn vele oorzaken van vals vooroordeel ten aanzien van emigratie en emigranten. 1. Beperkte ervaring. Wie alleen „binnendijks" leeft (kortdurig tourisme speelt geen rol), kan niet anders dan de beperkte orde van groot en klein, hoog en laag, goed en slecht accepteren als de enige bestaande (en ter zake doende) orde. Hij vindt b.v. de Vaalser berg hoog. Hij heeft wel een theoretisch en vaag idee van de Matterhorn of de Mount Everest, maar eigenlijk „zeggen die hem niets' en van het volkomen verschillende leven op en rondom die wérkelijke bergen weet hij niets, -e weilandwoner meent dat de bergbewoner ook maar zo moet denken als hij. Dit geldt voor alle grotere zaken in den vreemde. Omdat al die zaken onbekend zijn en al het onbekende vrees aan jaagt ontstaat het verlangen om dat onbekende al bij voorbaat te veroordelen. Hoort men dan nooit tegenspraak, dan groeit vanzelf een „ge rechtvaardigd inzicht", dat nochtans van elk reëel onderzoek gespeend is. 2. Chauvinisme of patriottisme (vaderlandsliefde is wat anders en wat beters, want vaderlandsliefde eist een eerlijke en internationaal geteste kennis en waardering van het vaderland). Chauvinisme (bij de Engelsen „Jingoisme") verheft het „right or wrong, my country" tot maatstaf in alle beoor deling van buitenlandse waarden. Men baseert deze liefde op Vondels: „De liefde tot zijn land is ieder aangeboren", maar „nationaliseert" die uit spraak op egoïstische wijze. Niet beseffend b.v. dat die uitspraak net zo goed geldt voor de Duit ser, de Hottentot en de Amerikaan. Maar op het terrein der migratie kan deze leus natuurlijk niet opgaan, want de migratie bekijkt (en heeft de fi losofie van) de verhuizende, de „van staat tot staat van volk tot volk gaande" mens. Die dus een wij dere, misschien wel een dubbele levensinstelling móet hebben. Vanuit het standpunt van de chau vinist is zo iemand een verrader, een overloper, „anti-Nederlands". De man, die wérkelijk vader landslievend is, erkent het bestaan van deze men taliteit als een sinds eeuwen bestaande mentaliteit, waarin niets essentieel slechts zit, en apprecieert hem omdat hij b.v. een overbevolkinsprobleem helpt op te lossen, andere en nuttige cultuurwaar den helpt te ontdekken (Nederland kreeg er zijn specerijen door; Italië door Marco Polo zijn spaghetti en macaroni (bami). 3. Gebrek aan belangstelling hier voor Nederlan ders elders. Wij, Indische Nederlanders, weten dat uit ervaring. De wijze waarop zelfs hoogle raren en ministers en duizenden gestudeerde Neder landers (over de minder ontwikkelden spreken we maar niet eens) denken en spreken over het Indië van toen, het Indonesië van heden is ontstellend. Het onderwijs wijdt geen aandacht aan Nederlands leven overzee, noch de pers, noch radio, televisie. Men denkt over vertrokken Nederlanders vaak in termen van: „die zijn we kwijt", „opgeruimd staat netjes „het zijn niet de besten die emigreren". Er zijn er onnoemelijk velen, die heus denken dat het oude KNIL uit nozems was opgebouwd en dat we nu veel „nozemisme" hebben in Nederland, omdat het „tuig" niet meer kan „afvloeien". Om die reden wil men ook de onbruikbare en minder waardige elementen liefst kwijt aan emigratie. De ze wijze van denigrerend denken over Amerika, Australië, Brazilië, Canada, enz., als „goed ge noeg voor de beroerdste Nederlanders" is een zeer gevaarlijk, arrogant en dom standpunt. Precies zoals men toen dacht over Indië, zo denkt men nu vaak over Amerika: men kent het slecht en veroordeelt het zwaar. Persberichten over Amerika zijn vaak chauvinistisch gekleurd: altijd het gangsterdom en de sex, zelden of nooit over de goede dingen van de V.S. Men kankert over de grove Amerikaan en stopt toch maar lekker alle Amerikaanse steun in de zak. Unfair. Hetzelfde geldt voor „de Moffen", waar een ieder in koor op scheldt. Met volkomen gemis aan enige égards voor ons Vorstenhuis. En met stilletjes door de achter deur toch wel vette handelscontracten met Duits land en in de zomer „ein schönes Wilkommen"! Ergens zit hier iets lelijk scheefs in de algemene voorlichting en de eerlijke beoordeling van anders denkenden. Dit belet het vormen van een nuchtere en eerlijke kijk op het leven en de levensblik van emigranten. 4. Gebrek uit dien hoofde in het nieuwe vaderland aan appreciatie voor het Land van Her komst. De doorsnee emigrant hoort later maar weinig van zijn stamvolk. De banden zijn verbro ken. Briefwisseling wordt schaars en houdt op. Kranten en dagbladen uit het oude vaderland spre ken meestal niet zo bijster gunstig over het nieu we vaderland. De emigrant zegt tenslotte: „Laat ze daar dan maar stom blijven!" Hij eet nog af en toe kaas en haring, drinkt een bolsje, houdt een Sinterklaasfeestje. En daar is de kous mee af. Wat eigenlijk mogelijk zou móeten zijn: inschakeling van de geëmigreerde Nederlanders bij de nieuwe emi gratie, is dan onmogelijk geworden (maar speelt bij andere volken een belangrijke rol). Over het algemeen laten Nederlandse ambassades en consu laten zich ook niet veel in met geëmigreerden. Er zijn nauwelijks of geen „koempoelans". Er is meestal slechts een balie met invulformulieren (er zijn gelukkig nog wel voortreffelijke mensen aan consulaten die persoonlijk veel goeds doen, maar elk systeem ontbreekt). Er is een korzelige af zijdige houding (uit vrees voor zeurpieten en lam melingen? Maar daar is een consulaat toch voor?) Er is geen bewuste en gerichte ontwikkeling voor culturele banden, die ook voor het nieuwe vader land zeer nuttig zouden kunnen zijn. Nederlandse emigranten gaan in het nieuwe vaderland verloren in de massa en zijn voor het oorspronkelijke vader land in alle opzichten verloren. 5. In het algemeen zeer onderontwikkeld begrip van het wezen van emigratie en de rol die de emi gratie alle eeuwen door bij alle volken gespeeld heeft en nog spelen zal. Het is jammer dat veel uitstekend voorlichtingsmateriaal van de emigra- tiedienst ongelezen de prullenmand in gaat. Een veel te nauw standpunt van: „Ik wil niet emigreren dus ben ik tegen alle emigreren!" Tong Tong hoopt dat er spoedig ruimere inzichten zullen groeien, althans bij de Indischman, die zich overal voortreffelijk heeft kunnen inpassen en nochtans trouw gebleven is aan de beste tradities van zijn groep. T. R. Het agentschap van Tong-Tong in de V.S. berust nu dus bij Hermine A. Diemei, 1804 Broadway, San Franscisco, Cal. Mevrouw Diemei is bij veel lezeressen van Tong- Tong geen onbekende. In de bezettingstijd en de bersiaptijd heeft zij veel goeds gedaan en daar mee veel vriendinnen verworven. Ook nu heeft ze veel vriendinnen en vrienden, die ,,Ma" Diemei en kleindochtertje. Nieuwe generaties groeien op in andere werelddelen. Maar de clan geest gaat niet verloren. haar „Ma" Diemei noemen. Want ze is al lang ruimschoots Ma en zelfs Oma. Dat niet alleen, ze heeft nog een heleboel „tenaga", werklust, steeds weer plannen voor de toekomst, al is ze in de zestig. En omdat die plannen een ruim, helpend, beschermend karakter hebben, is die naam „Ma" Diemei vanzelf gegroeid. Net zoals bij die vele voortreffelijke organiserende huisvrouwen in de In dische voetbalwereld vroeger „Ma" of „Maatje" genoemd worden: Maatje van Lingen, Maatje Kess- ler, enzovoort, weet U nog? Ma Diemei hoefde eigenlijk niet te emigreren. Ze heeft een behoorlijk pensioen en kan er lekker mee gojang kaki en toenggoe mati in Holland. Maar wie wil nou toenggoe mati als je nog "lééft? Ma Diemei hield het dus niet lang in Holland uit en zocht naar ruimere leefmogelijkheden o.a. in Zwitserland en Frankrijk. Ze spreekt haar vreem de talen dus ook met hetzelfde gemak en eenvoudig zelfvertrouwen als zoveel voortreffelijke Ma's in het oude Indië hun Javaans, Maleis, Soendanees. Hoe dan ook, hier in Europa bleef Ma Diemei het gevoel hebben van de kantjes af te lopen en daarom besloot ze vijf jaar 'terug maar te emigre ren met een toen al de eindstudie naderende zoon en dochter. Ook zij ondervond de eerste grote moeilijkheden van de nieuwe aanpassing en met een gevierendeeld Nederlands pensioen bereikte ze niet veel. Maar wat ze wél had: dat waren werkterrei nen voor haar actieve karakter. Werken kon ze eindelijk weer. Werken voor zichzelf en werken voor anderen. Dat mooie doel heeft ze nu ongeveer bereikt met een echt oud-Indisch pension, waar een aantal Indische Nederlanders onderdak en een goede maaltijd hebben voor weinig geld en waar alle kostgangers (ook een Filipino en een Chileen) haar „Ma noemen en zich welverzorgd weten. Men hoeft Ma Diemei echter maar goed te kennen om te weten, dat dit goede werk nog niet genoeg is. Ze denkt ook aan veel andere Indische emi granten, die hulp en organisatie nodig zouden kunnen hebben. Ze denkt aan veel ouden van da gen in Holland, die hun laatste levensdagen toch wel in de tropenzon zouden willen doorbrengen. Ook in die richting denkt en werkt ze door. En daarom hebben Tjalie en zij elkaar gauw gevonden. We weten dat wij veel scepticisme, veel critiek en veel onverschilligheid tegenover ons hebben, maar aan de andere kant hebben we vooral in Ame rika zoveel cellen leren kennen van onderne mingslust en wijder, royaler denken, dat we ons niet laten ontmoedigen, maar met vaste stap voor waarts gaan. Wij zullen ons plan van beter be grip over de Atlantische Oceaan heen, en nuttiger wederzijdse hulp vaste vorm geven. Misschien al leen al omdat we menen dat er een daadwerkelijk antwoord moet zijn op een vraag ergens in een Groot Boek: „Ben ik mijn broeders hoeder?" Zij die geen hoede nodig hebben, bedenk, dat er velen zijn die het wél hebben en dat voor hen posi tief moet worden opgebouwd. Lezers in Amerika, juist jullie die je zo prachtig alleen door allerlei moeilijkheden hebt heen ge slagen, jullie weet hoe belangrijk het werk van Ma Diemei is. Helpt haar! En tot ziens! T. R. Pendjahatan di dalem dirinja sendiri, sebanjaknja iah mênjêlahkan diri lain punjak. Het kwade, dat men zelf heeft, keurt men het meest in anderen af,

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 9