TERUG UIT „DE WEST"
1 1
Dit is het landhuis (well, part of it) waar we met Sonia Garmers zijn gaan picknicken
Ik zit nog wat slaperig voor me uit te kijken
na twee opeenvolgende nachten bitter weinig
van m'n bed te hebben gezien. Hoe was het nog
maar weer? Zaterdagavond, in aansluiting met
m'n laatste lezing, boekenbal op Aruba (Am
sterdam behoeft zich niet te verbeelden dat het
daarvoor het alléénrecht bezit). Cha-cha-cha en
wat dies meer zij; de dikke havenmeester van
het eiland (een buik als een stevig tonnetje)
bleek licht ter voet als een zephyr en danste
met een zalig glimlachje om de lippen menige
jongere van de sokken. Daarna met twee nieuw
verworven vrienden, Jimmy en Henny (de uit
Indonesië overgewaaide oogarts Hilgers en zijn
knappe, slanke blonde vrouw), nog zwaar na-
geboomd aan het palmenstrand van het Basi Ru-
ti hotel, bij het zachte murmelen van de oce
aan. Op een onchristelijk uur weer uit m'n bed
getrommeld door de opgewekt naar huis ko
mende Albert Vogel en zijn charmant bruidje
(huwelijksreis), die dachten dat ze nog licht bij
me zagen branden, wat een vergissing was:
het brandde bij mijn buurman. Om zes uur
liep m'n wekker af: pakken voor de vliegtocht
naar Curagao. Vandaar meteen door naar New
York, waar ik tegen donker aankwam, ver
wend door de K.L.M. met z'n voortreffelijke keu
ken en z n bezorgd over hun passagiers waken
de stewards en stewardessen. Twee uur later
alweer verder naar Amsterdam: nóg weer 67
uur vliegen, 's Avonds om half elf diner aan
boord. Maar dat is in Nederlandse tijd half
vier 's morgens, en om zeven uur Nederlandse
tijd kreeg ik alweer m'n orange juice vooraf
gaand aan het ontbijt, want tegen dat we dit
ontbijt naar binnen hadden gespeeld, stonden
we alweer op Schiphol. Rekent u nu maar eens
uit
Bestaan er nog afstanden? Ik denk aan m'n
aankomst op Aruba, een maand eerder, In ons
airconditioned vliegtuig hing nog het Neder
lands klimaat dat we hadden meegebracht. Ik
dacht: buiten zal het wel warmer zijn. Maar
het kwam toch als een shock: het was alsof je
in een heet bad stapte. En zoem-zoem-zoem
blies ons de passaat om de oren, die hier nim
mer aflaat. Nimmer? Een paar dagen in het
jaar draait de wind om, en dan staan Aruba
en Curasao volledig op hun kop. Dan wordt
het stil aan de noordkust met z'n door de eeu
wige branding uitgeholde rotsen en donderen
de golven tegen het anders zo rustige zuider-
strand op. Heel de bevolking loopt uit om naar
het fenomeen te gaan kijken; langs de boule
vard achter het strand staat een lange file auto's
(„loopt" was een onjuist beeld: niemand loopt
daarginds, behalve dan geiten, wilde ezels en een
enkele Arubaan of Curagaoër met een rumfles
in de ene hand en een gitaar in de andere hand,
die, al drinkende, zingende en spelende, ver
geten is waar hij z'n auto heeft geparkeerd).
Als ik even een uitzondering maak voor een
stuk woestijn in Arabië waar ik eens landde en
waar knalrode benzine-pompen de enige vege
tatie vormden, kan ik wel zeggen dat ik nim
mer een zo uitgesproken surrealistisch land
schap heb gezien als dat van Aruba. Ik heb mij
door lieden die het konden weten laten ver
zekeren dat het in die contreien de laatste vier
jaren niet meer geregend heeft. Zelfs als dit
overdreven mocht zijn zo'n wereld nodigt
uit tot overdrijving u zult toch wel van mij
willen aannemen dat men van een barre rots
in de oceaan mag spreken. De divi-divi bomen,
grotesk omgebogen door de passaat, zijn ver
grijsd tot brandhout. Welig tieren op zo'n rots
slechts de cactussen: dreigend opgeheven han
den met lange stekelige vingers. Roze of paars
doorschemerend, geven zij ook nog even wat
kleur aan het gestorven land. Deze meer dan
manshoge cactushagen zijn gezoomd met kapotte
rumflessen en bierblikjes, opzij geworpen om de
autobanden niet te vernielen. Autokarkassen sta
ren in het rond met grote lege ogen; men heeft ze
laten liggen waar ze niet verder konden, soms
ondersteboven, soms tegen een boom opsteigerend
als een voorwereldlijk dier dat boven in de kroon
vergeefs een groen blaadje had gezocht om zijn hon
ger en dorst te stillen. Geiten springen door de glas
loze portiervensters naar binnen, in de hoop daar
in de schaduw misschien nog een groen sprietje
verborgen te zullen vinden. Ook in „tuinen" achter
overigens nederige huisjes staan door de zon afge
schilferde, zwartgeblakerde auto-lijken, als speel
goed begeerd door kinderen die geen schommel of
rekstok bezitten. Voor het huis staat de nu nog
glimmend nieuwe Chevrolet of Pontiac, die ook
eenmaal „the way of all flesh" zal gaan.
Over kinderen gesproken, Albert Vogel en ik
moesten de jury vormen bij een declamatie
wedstrijd gehouden door de leerlingen van een
school te St. Niclaas (Aruba). Vele donkere
gezichten wachtten gespannen op ons oordeel
terwijl een schat van 'n meisje „Het Carillon"
voordroeg (met de hand achter het oor, het
hoofd luisterend terzijde gebogen: „Wat hoor
Na Tjalie Robinson kwam Jo Fabricius naar
de West: de tweede schrijver met een Indi
sche background. En mét Jo Fabricius kwam
mee de voordrachtskunstenaar Albert Vogel,
ook al met Indische literatuur op zijn pro
gramma (zijn voordracht van „Adieu aan
Josephine" werd in de pers unaniem gepre
zen). Ah, de Indische literatuur ontwaakt
niet alleen aan deze stranden! Wij hebben
Jo kunnen overhalen van zijn drukbezette tijd
toch nog een paar uurtjes a[ te peuteren om
wat voor Tong-Tong te schrijven. Hier de
eerste story. Rechts Johan Fabricius-
ik daar? Het carillon!"); een andere, niet min
der hartveroverend, vergastte ons op een gedicht
over een Hollandse regen. We vroegen haar
hoe ze zich zo'n Hollandse regen voorstelde.
„Beschrijf hem ons eens in je eigen woorden?"
Het was een wrede vraag; het arme kind, dat
in haar leven nog niet veel regen gezien had,
keek ons bedremmeld aan. Hoe zou zij ont
vankelijk kunnen zijn voor de poëzie van regen
druppels die spetteren en bobbelen in een met
kroos bedekte Hollandse gracht?
Misschien heb ik bij u de indruk gevestigd dat
Aruba en ook Curagao zonder poëzie
zouden zijn. Laat ik die fout dan gauw her
stellen. Deze eilanden „doen" je wat, hoe wei
nig innemend ze op het eerste gezicht ook mo
gen schijnen. Ze hebben iets groots en eeuwigs
in hun meedogenloze dorheid; ze hebben iets
zo sterk eigens, dat men zich wel gewonnen
moet geven. De zon stort er z'n goud over
uit; een azuren Caraïbische zee omspoelt ze;
overal zijn verborgen baaien waar men kan
gaan zwemmen en picnicken. De schoonheid
van het Curagaose landschap heeft zich aan mij
opeens geopenbaard toen ik het, de morgen
na mijn aankomst, omlijst zag in de ingangs
deur van het oude gerestaureerde landhuis
„Brievengat waar ik vriendelijk ontvangen
was geworden door Dr. Hermans (de organisa
tor van de „boekenweeken zijn lieve vrouw.
In alle schakeringen van het fijnste grijs, bruin
en zilver, ja vooral zilver, breidde het zich
achter die open deur voor mij uit. Het Basi
Ruti hotel te Aruba, waar 'ik was onderge
bracht, lag aan een blinkend wit palmenstrand;
uit mijn kamer kon ik zo de zee inlopen, waar
mijn getrouwe vaste ochtend-pelikaan al op mij
wachtte: hij scheen het prettig te vinden om in
mijn buurt naar vis te duiken. Traag klapwie
kend met z'n grote wanstaltige vleugels zwier
de hij om mijn hoofd heen, om dan ineens de
vleugels aan het scharminkelig lijf te sluiten en
één-en-al-bek, omlaag te plonzen. Weer opdui
kend, slobberde hij tevreden een vis naar bin
nen, die hem meteen betwist werd door een
paar brutale meeuwen, waarvan er een het lef
had om bovenop z'n kop neer te strijken; ver
ontwaardigd schudde hij er hem weer af.
Aruba wordt opgevrolijkt door de in bonte
kleuren geschilderde huisjes van de verspreid
door het land wonende Creolen en Indianen
Cura?o heeft zijn grote oude landhuizen uit de
tijd dat de handel in slaven nog een winst
gevend Christelijk bedrijf was. Onder leiding
van Sonia Garmers, Creoolse, dochter van de
vermaardste kokkin van het eiland en zelf
[Lees verder volgende pag.J
Foto: JEANNE GIELEN