DE GROEP-RIJKENS Op de man af VACANTIE NUMMER? De Nederlandse pers en de vaderlandse politiek zijn vol van het radauw rondom „De Groep-Rijkens". In welk vaarwater zullen als gevolg hiervan nieuwe verwikkelingen ons brengen? Of gehandhaafde oude verwikkelingen? Zoals de lezer weet zijn sedert enige tijd prominente figuren uit de handel in het geheim bezig geweest met besprekingen met Soekarno over de mogelijkheid van nieuwe betrekkingen met Indonesië. Dat hierbij de „overdracht" van Nieuw-Guinea een belangrijk punt van overweging vormde, spreekt van zelf. Nieuw-Guinea was, is en blijft voor Indonesië de „conditio sine qua non" voor alle vruchtbare onderhandelingen met Nederland. Men beseffe dit goed, ook al is men het er niet mee eens. Voor Indonesië is de teruggave van Nieuw-Guinea (direct of indirect) doodgewoon de volledige afsluiting van een vrijheidsstrijd. Hoe dan ook, de geheime besprekingen handel den dus mede over Nw. Guinea en de Nederlandse Regering wist van deze besprekingen af. De her haalde wijzigingen van het Regeringsstandpunt t.a.v. Nieuw-Guinea van de laatste jaren kunnen misschien wel beschouwd worden als een williger maken van de publieke opinie t.a.v. een overdracht in de toekomst. Men kan er natuurlijk des noods met de vuist op tafel slaand over twisten of het inderdaad mogelijk is de Papoea binnen een steeds kleiner wordend aantal jaren „zelfstandig" te maken, geen mens met redelijk verstand en bewust van de sleutelpositie van Nieuw-Guinea op dat „drie-continentenpunt" (Z. O. Azië, Pacific, Australië) zal dit kunnen geloven. Afgezien daarvan, de „potentie" van Nederland om een zelfstandige Nw. Guinea-politiek te blijven voe ren, is te klein. Deels door het ontbreken van eigen (strategische) kracht, deels door het gebrek aan solide medewerking van grote mogendheden, maar vooral door de grote lauwheid van het Nederland se volk t.a.v. Nw. Guinea. Dit is tussen twee haak jes een reden geweest, waarom Tong-Tong al van den beginne af geen discussie over Nw.-Guinea in haar kolommen heeft willen hebben: het zou klein getwist gebleven zijn binnen te klein kader. Daar voor is het probleem overigens te groot en voor wat de „verlies-kant" voor ons, Indische Nederlan ders, betreft, té tragisch. Nietwaar? De harte- wens al sinds vele decennia van vele Indo's: „Een eigen land Maar als nóch wil, nóch kracht, nóch verlangen in belangrijke mate genoeg aan wezig zijn, zullen wij moeten dürven denken in ande re termen. Deze termen intussen blijken van Indonesische kant (terecht) te zijn: Irian voor Indonesië en dan pas verder praten. Een zodanig „koppig" stand punt dat hiermee voor Nederland alle „redelijk overleg" onmogelijk schijnt. Maar vóórdat het noch tans scheen te kunnen komen tot tóch wel een overleg op brede basis, kwam de openbaarheid van de geheime besprekingen de orde verstoren. Al geruime tijd kwam het al veel te vroeg tot ver dachtmakingen en verwijten. De Regering ontken de iets af te weten van besprekingen van de groep- Rijkens en meende het gedrag van deze groep te moeten veroordelen, als van „een groep koop lieden die voor wat materieel gewin" hogere prin cipes zou willen verzaken. Dit ging voor verschil lende personen uit de groep-Rijkens te ver en dus werd bekend gemaakt dat de Regering wél van e.e.a. geweten had en dus op zijn minst ook „me de-schuldig" zou zijn. Het kabinet begon te schud den op zijn grondvesten, want uiteraard ontdekten toen velen, die eigenlijk al lang wachtten op een mogelijkheid om van het „onoplosbare Nw. Gui- nea-probleem" af te zijn, dat er nog andere mo gelijkheden van „redelijk overleg" mogelijk zijn dan de oude alleen. Wat maar weinigen voldoende beseffen is de be langrijke rol die de Nederlandse koopman nog steeds speelt in de Nederlandse politiek en cul tuur. Het is op zijn zachtst gezegd „unfair" om de koopman alleen maar grove geldzucht te ver wijten. Het is overigens tegen de op andere tijden gehuldigde nationale trots in, n.l. dat de Neder landers „de Chinezen van Europa zijn, en ook dat het Nederlandse koopmanschap zeer vaak baanbrekend is voor Nederlandse progressie op internationaal terrein. Is men soms ook vergeten dat de V.O.C. de basis gelegd heeftvoorNederlands Indië? Hoe men het ook politiek, ideologisch of moreel bekijken wil, een feit blijft dat de Neder landse koopman misschien de belangrijkste rol speelt in het Nederlandse volksbestaan en dat het dus raadzaam is dat Regering en Handel bre der samenwerken. Geheime overeenkomsten en overdreven desaveu's als „alles misloopt" zijn on waardig. Een andere zaak is of het aan het rollen brengen van de zaak door de journalist Willy Oltmans niet voorbarig is geweest. Velen met mij geloven van niet. Het duurde allemaal tóch al veel te lang! Nederland heeft in de snelle ontwikkeling van de wereldgebeurtenissen niet „rustig de tijd" tot kalmpjes allerlei scherpe kantjes zijn weggesleten en iedere Nederlander kalmaan is voorbereid. Nw. Guinea is al lang geen zaak meer die aan de Ne derlandse groene tafel sadja beslecht wordt. Men kan zeggen: „helaas", maar het is een hard feit. De langzamerhand toespitsende controversen in Z.O. Azië tussen de democratische en communis tische machtssferen eisen sneller beraad en snel lere decisies. Wie het tempo in de wereld niet volgt, valt gewoon af. Waar Nederland nu voor staat is dat het Nw. Guinea in de nabije toekomst „anyway" verliest, zonder enige „winst" daartegenover, ja zelfs zon der eer, omdat wij van die eer after all toch een „pingelzaak" gemaakt hebben. Kunnen wij nu nog „met eer en fatsoen" een gebaar maken van „I'm licked and I know it"? Is de Leeuw werkelijk de Koning der Dieren? Of voegen we een nieuw ,,Dat-nooit-zei-van-Speyck"-lauwertakje toe aan onze nationale trots? Ik weet niet hoeveel duizenden keren mij op de man af gevraagd is, hoe ik gesommeerd, getart, uitgedaagd, op het stoepje geroepen ben „om kleur te bekennen" en te zeggen tot welke geloofs groep ik behoor. Ik heb nooit geantwoord. Ver tegenwoordigers uit allerlei geloofsgezindten heb ben mij artikelen aangeboden ter plaatsing. Ik heb ze geweigerd. Nochtans is Tóng-Tong gegroeid. Nochtans heb ik veel ongevraagde getuigenissen ontvangen van le zers, die positief wilden verklaren dat ik niet on gelovig, niet anti-godsdienstig ben. Zeker wil en mag ik over deze aangelegenheid niet zwijgen. Ik heb niet gezwegen omdat ik bang was. Noch heb ik gezwegen omdat ik twist wilde vermijden. Ik heb alleen gezwegen omdat ik de intelligentie en de groothartigheid van mijn beste lezers niet onderschat. Noch hun doodgewo ne goede ogen. Want het antwoord stond én staat elk nummer weer op ons blad:Tong-Tong. Ik geloof dat de Tong-Tong twee essentiële deugden van het Chris tendom symboliseert: Geloof in het Goede, en voortdurende bereidheid om elkander in de nood te helpen (een beetje meer dan het „Hebt Uw naasten lief", enz.). Ik geloof dat ware Christenen niet denken dat hun God alleen maar voor hun groep bestaat of bestaan kan. Omdat Hij immers Almachtig en Eeuwig is. En düs ook over Moha- medanen en hunne kampongs regeert. En hun oederschap geleerd heeft met de tong-tong in p aa:s va"1 met onze bijbel. Ik geloof dat het Christendom automatisch moet veronderst cn: ruimtelijkheid in verdraagzaamheid, liefde, kameraadschap en hulpbereidheid. Over volken, rassen en godsdiensten heen. Dat ik zo denk, komt doodgewoon om dat ik als Christen ben opgegroeid tussen Mohamedanen en Boed dhisten. Ik heb voorwaar té veel aangrijpend moe dig geloof gezien in klèntèngs en misigits om nu maar weer op elke sommatie uit mijn lezerskring „kleur te bekennen". Ik kan in de geest van Tong-Tong onmogelijk selectieve artikelen geven aan „mijn dominee" of „mijn pastoor" naar de wet van „mijn geloof". Wat is „mijn"? Sinds wan neer ben ik de maatstaf? En is mijn „mijn" de maatstaf voor Goddelijke, menselijke of Christe lijke waarden? Mijn blad is ook geschreven voor Samaritanen, voor zondaars en voor niet-begenadigden. Ik wil en kan noch uit het Christelijk noch uit welk an der oprecht geloof ook, selectief redigeren in geloofszaken. Het zou ook on-Indisch zijn. Wij Door vacanties bij: de drukkerij, de zetterij, de binderij, de expeditie en last but not least bij TONG TONG zelf zijn wij misschien genoodzaakt de volgende maand TONG TONG één maal niet te laten verschijnen. In plaats daarvan krijgt u een extra-dik „vacantienummer", dat speciaal zal worden aangekondigd Met de groei van nieuwe en enorme wereldmach ten, met de ontwikkeling van nieuwe economische machtsterreinen is een ruimer denkterrein nodig en een groter verantwoordelijkheidsgevoel. Dat houdt automatisch in het verdragen van grote klappen, maar het opent dan vanzelf de mogelijkheid van daarna grote winsten. Zal Nederland Nw. Guinea groot (en grootmoedig) kunnen spelen? Als klein en terzijde gehouden Indisch groepje kunnen wij al leen toekijken en de adem inhouden. T. R. met onze grootste vrienden, moeders, grootouders uit Mohamedaanse en Boeddhistische gezindten, hoe kunnen wij selectief zijn? Kijk, ik persoonlijk heb, als ik het zo mag zeggen: katholiek, protestants, anglicaans, mohammedaans en boeddhistisch,,bloed in de aderen". Zou ik de „schenkers" van dit bloed: mijn vader, mijn moe der, mijn grootvader, mijn grootmoeder en haar va der, op het stoepje moeten roepen, één uit kiezen en de rest wegsturen? Men denke wat men .wil, ik kan niet. Want ze zijn allemaal door dezelfde God in het leven geroepen met een won derlijk, voor ons onmeetbaar doel. En zou ik dan voorkeuren uitspreken? Ik mag niet. Ik zal H eens wat vertellen. Van mijn vader, die een blonde totok was. We logeerden nogal vaak bij een Soendanese tante. Haar broer was dus een hon derd procent Soendanees en een gelovige Mohame- daan. Als wij daar logeerden, gingen we altijd vroeg naar bed en stonden heel vroeg op. Soms om drie uur al. We woonden in de kampong bij een sonoor bruisende kali en vlak bij de misigit. Wij zaten na het opstaan vaak nog een kwar tiertje te keuvelen op de baleh-baleh, Pa en ik in onze pyama's, mijn tante's broer in zijn plekat. Terwijl tante alvast koffie opzette. Als de bedoeq de gelovigen optrommelde voor de soeboeh, stond mijn oom op en zei tegen m'n va der: „Excuseer me, Cor, ik moet even weg om te biddenEn mijn vader: „Ga gerust je gang hoor en doe Hem meteen mijn groeten." Hetgeen Oom altijd weer met een knikje beloofde. In fat soenlijk-Christelijke oren klinkt zoiets misschien blasfemisch of oneerbiedig, maar het gebeurde alle maal zó natuurlijk en eenvoudig, het was doodge woon: goed. Ik weet niet hóe er gebeden is, want after all was mijn vader toch Christen en had hij zelfs behoord tot de „kompeuni kafé" (de Com pagnie van kafirs) in Atjeh, maar er zat in die simpele vriendschaps- en geloofsband tussen die twee wonderlijke representanten uit twee volmaakt verschillende werelden een kracht, die ik bij de wijze Christenen in Europa heel vaak mis. U heeft mij vaak op de man af gevraagd een geloofskleur te bekennen. Ik wil U op de man af iets anders vragen: zoudt U, zelfs als U denkt dat ik er met mijn Tong-Tong helemaal naast ben, evenals die Soendanees in die verre kampong tóch wel voor Tong-Tong willen bidden? T. R.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 3