BALANS EN BELEID 12 De redaktie-medewerker, die een maand of twee geleden de aandacht van het Tong-Tong-publiek op dit toen juist verschenen boek vestigde, heeft vermoedelijk aangenomen dat het door de Nederlandse pers buiten Tong-Tong wel uitvoerig zou worden besproken De opstellen die er in voorkomen stellen immers, telkens op een andere wijze en vanuit verschillend gezichtspunt bezien, een stuk beleid in en met be trekking tot het Nederlands-Indië van de laatste vijftig jaar aan de orde, terwijl alle bijdragen geschreven werden door ook in Nederland bekende en vooraanstaande personen. Wanneer mijn zojuist uitgesproken vermoeden enige grond heeft dan geloof ik dat onze Tong-Tong- medewerker in zijn verwachting erg is beschaamd. Zou ik op mijn beurt de balans van de tot nu toe verschenen recensies en boekbesprekingen opma ken, dan kom ik tot een resultaat dat helaas be droevend moet heten: slechts een half dozijn Neder landse bladen en één radiocommentator hebben er, voorzover mij bekend, behoefte toe gevoeld iets over het boek te zeggen. De meeste van deze hadden er maar weinig plaatsruimte voor over, terwijl één weekblad eerst enkele maanden na het verschijnen van het boek tot een, overigens wél uitvoerige, bespreking overging. Van een openbare discussie, waarop de redac teuren en schrijvers van „Balans van Beleid" waar schijnlijk hebben gehoopt, is zeer weinig terecht gekomen. Men heeft zich over het algemeen „op de vlakte" gehouden en zich met een paar al of niet welgemeende opmerkingen ervan afgemaakt. Op één uitzondering zou ik hier de aandacht willen vestigen, omdat het desbetreffend artikel getuigt van ontstellend onbegrip. Onbegrip van wat er aan werkelijk beleid is geweest èn van de ware bedoe lingen van de auteurs, die aan de tot standko- ming van „Balans van Beleid" hebben meegewerkt. Ontstellend is dit onbegrip mijns inziens, omdat het nu -- ruim vijftien jaar na de uitroeping van de Indonesische onafhankelijkheid -- nog onver zwakt schijnt te kunnen bestaan. Ik schrijf met opzet: schijnt. In hetzelfde weekblad namelijk V.N.) waarin men in een artikel van J. H. W. Veenstra het meest schrijnend met dit onbegrip wordt geconfronteerd, kan men ruim twee maanden la ter een artikel lezen van prof. P. Geyl, ditmaal naar aanleiding van het door H. Schmidt geschre ven boek. „In de greep van Soekarno". Het is verblijdend, maar tegelijk merkwaardig, op te mer ken hoe totaal verschillend de geest is van waar uit de beide weekbladschrijvers hun onderwerp be naderen. Toegegeven, de boeken die zij bespreken zijn totaal verschillend van aard. opzet en niveau; beide boeken hebben echter gemeen, dat zij iets te maken hebben met „koloniale vraagstukken Het grote verschil in benadering blijkt al uit de opschriften. Veenstra plaatste zijn artikel onder de kop: Alles was goed en best in „Ons Indië". Geyl koos daarentegen als titel: Martelgang van een zondebok (een woordkeus die ook blijkens de inhoud van het artikel, waarover ik het ditmaal eigenlijk niet wil hebben, allerminst ironisch is be doeld). Veenstra meent, dat de auteurs van „Balans van Beleid" niet tot een kritische analyse bereid zijn geweest. Ze zijn met emotioneel getinte verdedi gingsschrijverijen voor de dag gekomen, zegt hij, waarvan het uitgangspunt is „dat alles goed en best is geweest in dat Indië „van ons" en dat dit nog maar eens weer urbi et orbi (vrij vertaald: voor iedereen die het zien wil.-Cl.) uit de doeken moet worden gedaan, die boosaardige critici voor onze onbaatzuchtige gezichten hebben uitgestald als ten onrechte voor vuil gehouden was". (Als U deze zin niet direct begrijpt, dan ligt dat niet aan mij, maar aan Veenstra!). De historicus prof. dr. I. J. Brugmans die o.a. een studie over de geschiedenis van het onderwijs in Nederlands-Indië op zijn naam heeft staan wordt door Veen stra genoemd: „de voormalige Indische onderwijs- ambtenaar Brugmans, een tropenaapje met,een be kend geluid (die) uit de bezwerend ons voorgehou den togamouw (komt)". Het bestaan van gemeen schapsbesef onder de Nederlanders in de voorma lige kolonie Nederlands-Indië trekt V. in twijfel. Over dr. De Kat Angelino, Gerke, W. H. van Helsdingen. prof. Haccoii, dr. Meyer Ranneft en wederom prof. Brugmans sprekend, zegt hij, dat deze Indische oudgedienden vanuit hun mentale Bronbeek zich nog weer eens hebben overgegeven aan het zelfgenoegzame paragraafdenken, waar achter ook vroeger de realiteit van een koloniaal bestel werd verstopt. Met deze aanhalingen ter typering meen ik voor lopig te mogen volstaan. Critici als Veenstra miskennen mijns inziens de grote ernst, waarmee de auteurs van „Balans en Beleid" zich vragen als de volgende hebben gesteld: Wat stond het Nederlandse gezag voor ogen, hoi beleefde de inheemse bevolking het westers ge zag, was er rassendiscrimminatie, wat was het na tionalisme eigenlijk, hadden wij meer of ander onderwijs moeten geven? enzovoorts. Ook gaat hij ten onrechte uit van de veronderstelling, dat be doelde auteurs bij voorbaat overtuigd zijn geweest van de juistheid van hun antwoorden. Het boek is géén balans, zegt Veenstra, daarvoor zou een zekere uniforme aanpak noodzakelijk zijn geweest. Er moge al iets waars zitten in deze opmerking, daarbij laat hij het niet. Het boek is niet als ge schiedschrijving bedoeld, maar als getuigenis, en over getuigenissen kan men moeilijk discussiëren, meent hij. Nu, of alle opstellen getuigenissen zijn., daarover valt te twisten, maar dat Veenstra moeite heeft gehad met de discussie kan men aan zijn artikel merken. Ofschoon hij de houding aanneemt van iemand die volledig thuis is op het gebied van „koloniale geschiedenis en doet alsof hij alle (ja: alle!) historische feiten met betrekking tot Nederlands-Indië op zijn duimpje kent, stelt hij tegenover een veelheid van gegevens en cijfers, die in „Balans van Beleid" worden aangedragen, al leen maar sneerende opmerkingen en persoonlijke meningen. Maar dan met een soort zekerheid die de oplettende lezer doet voelen, dat hij niet schrijft op basis van zijn uitgebreide kennis, maar vanuit een zeer bepaalde overtuiging. Nu heb ik persoon lijk niets tegen mensen met een overtuiging ik zou voor die van Veenstra zelfs nog wel een zekere sympathie kunnen opbrengen maar ik betreur het dat hij nalaat andere, nieuwe, feiten en cij fers te vermelden, die de onjuistheid van de in het boek getrokken conclusies zouden kunnen aan tonen en zijn eigen conclusies hadden kunnen on dersteunen. Zó overtuigd blijkt hij van de voosheid en de onvergeeflijke tekortkomingen van het koloniale beleid niet alleen van dit, maar van alle kolo niaal beleid, zoals wij tussen de regels van zijn artikel kunnen lezen dat hij dezelfde fout van vele anderen maakt: hij ziet geen verschil tussen koloniaal beleid dat in het moederland werd ge voerd en de politiek van de overheid in Indië! Raadpleegt men namelijk een onafhankelijk rap porteur als bijvoorbeeld de Burma-deskundige J. S. Furnivall die niets op het eerste gezicht aan nam, maar alles wat hij te weten kwam zorgvuldig verifiëerde en wiens monumentale studie „Ne therlands India" (1939) het lezen nog alleszins waard is dan wordt men herhaaldelijk getrof fen door gebeurtenissen die tonen, dat het niet de leidende persoonlijkheden in Indië zijn geweest, maar de Tweede en Eerste Kamerleden in het ten aanzien van koloniale vraagstukken veel con servatiever Nederland, die allerlei hervormingen en maatregelen hebben tegengehouden! Vele, zo niet alle van deze hervormingen zouden ook de inheemse bevolking ten goede zijn gekomen. „De koloniale verhouding had onherstelbaar onaange name kanten; ze was op den duur onhoudbaar," schrijft Geyl in zijn eerdergenoemd artikel. Men kan, zo lijkt mij, de juistheid van deze uitspraak moeilijk betwisten. Maar was het niet juist die koloniale verhouding (en nu met de nadruk op koloniaal), die men wél in het vooroorlogse Indië doch niet in Nederland zo snel mogelijk wilde beëindigen? En was de uitbreiding van het onderwijs in Indië zelfs in tijden van betrekkelijke welvaart niet meer dan eens onmogelijk, omdat over de hoog te van de Indische overheidsuitgaven door de volksvertegenwoordiging in Nederland werd beslist? Zouden ook de gevolgen van de grote economische crisis in de jaren dertig voor de bevolking in Nederland niet veel rampzaliger zijn geweest, in- KENNISM AKIN G MET CAL... Brave inzenders van gal, Mijn beste vrienden anonimie, Zeergeachte vrienden der afbraak, Ge zijt welkom in de kring der betweters. Ik dank u voor de wijze lessen, Ik stoor me volledig aan uw suggesties, Ik dank u voor alles, Ik ben pas 25 jaar in Holland, Ik ben geassimileerd, Ik kan tegen de kou. Ik eet 4 maal in de week aardappelen, Ik spreek NIET indisch. Ik ben geen indo, Ik ben Nederlander, Alleen geboren in Indië. Sorry hoor. CAL dien het moederland geen bres had kunnen slaan in de toch al sterk teruglopende Indische inkom sten? Wat de laatste betreft: volgens rapporten van de Volkenbond was Indië het land waar de crisis het zwaarst èn het langst drukte ter wereld! Dat dit zo is geweest was niet te wijten aan de in Indië gevoerde politiek, maar aan het economisch beleid in Nederland, dat o.a. vele jaren lang, tégen Indië's wens in, weigerde de gulden te devalueren, waardoor economisch herstel niet kon intreden. Het is niet de plaats over vraagstukken als deze verder uit te weiden. Mijn bedoeling was slechts de lezers opmerkzaam te maken op een merkwaar dig soort blindheid hier in Nederland, die in dit geval wel zeer duidelijk wordt gedemonstreerd door Veenstra, wanneer hij ook nog stelt, dat niet de methodiek in de theoretische handboeken, maar de resultaten der beginselen in de praktijk bepa lend zijn. Slaan wij „Balans van Beleid" er op na, dan staan wij verbaasd, omdat het boek in feite vol zit met uiteenzettingen over zaken, die als buitengewoon praktisch moeten worden aange merkt. Wanneer desa-scholen, Hollands-Inlands onderwijs, volkscredietbanken en desa-loemboengs, om maar enkele te noemen, geen praktische zaken zijn, ziet het er naar uit dat Veenstra totaal niets begrepen heeft van de problemen in „minderontwikkelde gebieden die men nu op vaak veel gebrekkiger wijze tracht op te lossen. Dit alles betekent niet, dat „Balans van Beleid" mij persoonlijk alles gezegd heeft wat ik weten wil de. De schrijvers zelf hebben hun opstellen trou wens niet als het laatste woord gezien. Als ik één ding mag noemen: de „dual mandate" ge dachte, die toch centraal heeft gestaan, had mis schien als idee wat meer kunnen worden uitge werkt. Overigens zullen naar mijn mening vooral zij, die net als ik tot de jongere generatie beho ren en veel niet „aan den lijve" hebben meege maakt, bij lezing van het boek voor heel wat ver rassingen komen te staan. Een positieve waarde van het werk is mijns inziens, dat het iedere be langstellende die de feiten herkent wanneer hij ze ziet, in betrekkelijk klein bestek een overzicht geeft van de voornaamste problemen waarmee de over heid bij haar Indisch beleid werd geconfronteerd. Positief is ook, dat het boek geen kant en klare antwoorden geeft, zoals Veenstra ten onrechte meent, maar juist prikkelt tot verder onderzoek. Als mij verder één ding werkelijk getroffen heeft toen ik het las, dan is het wel het besef van tra giek bij de auteurs, die ik bij Veenstra geheel heb gemist. Zeker, zij hadden het anders kunnen doen, ook al hebben zij destijds gemeend, dat wat zij deden het beste was; maar wie durft beweren dat de politieke uitslag, waarnaar Veenstra de juistheid van het koloniaal beleid beoordeelt, zo veel beter zou zijn geweest? Trouwens, is het wereld-historisch gezien niet willekeurig het Indo nesië van de periode 1945 tot heden als hét resul taat te zien van een werkzaamheid die zoveel langer heeft geduurd dan vijftien jaar? G. L. Cleintuar

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 12